Aanmelden
Inhoudsopgave
Willekeurige pagina
Over TIN
Toon brontekst
Van Techniek in Nederland
voor
Noten TIN20-3-H2
Ga naar:
navigatie
,
zoek
<BR> '''Hoofdstuk 2''' ''Titel'' <BR> *<div id=2-40>[40] E. Bloemen, J. Kok en J.L. van Zanden, De top 100 van industriële bedrijven in Nederland 1913-1990 (Den Haag 1993).</div> *<div id=2-41>[41] J.A. Tours, ‘Arbeidersbudgets’, Bijdragen van het Statistisch Instituut 7 (1891), 143-180. Tours spreekt van 700 gram per gezin (rond vijf personen) per week.</div> *<div id=2-42>[42] J.J.R. Moquette, Onderzoekingen over de volksvoeding in de gemeente Utrecht (Utrecht 1907), I-XXV; B.H. Sajet en W. Polak, Eene voedings-enquête in den mobilisatietijd, (Amsterdam 1916); A. van Otterloo, Eten en eetlust in Nederland 1840-1990 (Amsterdam 1990) 48-50.</div> *<div id=2-43>[43] Zie J. Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland (Nijmegen 1995), 309-311.</div> *<div id=2-44>[44] Arbeidersbudgets gedurende de crisis t.b.v. Directie v.d. Arbeid, 2e bundel (Leiden 1919).</div> *<div id=2-45>[45] J. Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam, 500-501.</div> *<div id=2-46>[46] Overheidsmaatregelen als de afschaffing van de vaste broodprijs en de accijns op het gemaal hadden vanaf 1856 de mogelijkheid voor fabrieksmatige broodproductie geopend. De Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken in Amsterdam, schepping van Samuel Sarphati nog in hetzelfde jaar, was de eerste fabriek met als doel broodvervalsing te bestrijden door het leveren van een betere kwaliteit tegen een lagere prijs; zie J. Goudriaan, De doelmatigheid van de Amsterdamse broodvoorziening (Amsterdam 1922).</div> *<div id=2-47>[47] Voor de meelfabricage zie H.W. Lintsen en M.S.C. Bakker in H.W. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de Techniek in Nederland 1800-1890. De wording van een moderne samenleving 1800-1890 (Zutphen 1992) Deel I, 71-102.</div> *<div id=2-48>[48] Ria Efdée, Beschuit, een tere juffer (Den Haag z.j.), Honderd jaar Verkade 1886-1986 (Zaandam 1986). De relatie lag soms ook andersom, de fabrieken zorgden juist dat er nieuwe kwalificaties ontstonden.</div> *<div id=2-49>[49] M. Schrover, ‘Cooking up women’s work: women workers in the Dutch food industries’, in de G. Groot en M. Schrover, Women workers and technological change (London 1995) 170-192; I. Hogema en I. van der Padt, Ruytermeisjes en Verkadevrouwen (Schiedam z.j.).) 10-49. Ook bouillonblokjes werden door meisjes verpakt: I. Kreunen-Mees, 'Een bezoek aan de Primula-fabriek', De vrouwen en haar huis 14 (1919) 222-224.</div> *<div id=2-50>[50] S. Rodrigues de Miranda, Amsterdam en zijne bevolking in de negentiende eeuw (Amsterdam 1921), 117.</div> *<div id=2-51>[51] C. Vancoppenolle, Tussen paternalistische zorg en zakelijk management. C.J. Honig als eindpunt van persoonsgericht sociaal ondernemersgedrag in een Zaans familiebedrijf (1930-1957) (Amsterdam 1993).</div> *<div id=2-52>[52] In 1917 waren het 60 soorten, waaronder behalve de traditionele suikerbroden, ‘afternoon tea cubes’ en kandij. K. Sluyterman, Driekwart eeuw CSM. Strategie, cashflow en mensen (Diemen 1994), 21.</div> *<div id=2-53>[53] Zie ook H. Veldman, E. van Royen en F. Veraart, Een machtige schakel in de Nederlandse land- en tuinbouw. De geschiedenis van Cebeco-Handelsraad 1899-1999 (Rotterdam 1999), 72-75.</div> *<div id=2-54>[54] Zie B. van Eysselsteijn, Bij de horens gevat. Jubileumuitgave Twijnstra’s Oliefabrieken NV (Akkrum-Maarssen 1962). De ontwikkeling bij het veevoer ging overigens vooraf aan die in de humane voeding, reden waarom dit voorbeeld uit vele andere is gekozen.</div> *<div id=2-55>[55] J.H. van Stuijvenberg, Honderd jaar margarine 1869-1969 (‘s Gravenhage 1969), 1-22; W. Wennekes, De aartsvaders. Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven (Amsterdam/Antwerpen 1993), 223-281.</div> *<div id=2-56>[56] J.H. van Stuijvenberg, Honderd jaar margarine, 120-132.</div> *<div id=2-57>[57] J.H. van Stuijvenberg, Honderd jaar margarine, 40-44</div> *<div id=2-58>[58] F.D. Tollenaar, ‘Oliën, vetten en margarine: voeding en technologie’, Voedingsmiddelentechnologie 28 (1995), 24-25. </div> *<div id=2-59>[59] N. Schouten, Plantaardige olie- en margarine-industrie (Zeist 1994), 35.</div> *<div id=2-60>[60] In 1925 kwamen automatische wikkelmachines beschikbaar voor het verpakken, maar het productieproces als geheel was tot de vinding van de votator in 1938 semi-continu: Schouten, Plantaardige olie- en margarine-industrie; Van Stuijvenberg, Honderd jaar marg</div> *<div id=2-61>[61] Van het varken wordt 60% niet gegeten.</div> *<div id=2-62>[62] Dit hield verband met het verbod op invoer van vee door Engeland en Duitsland, ingesteld vanwege de veepest. Zie J.D. Brinksma, Slachterijen, vleeswarenindustrie en visverwerkingsinrichtingen (Zeist 1994), 7-9; het importverbod van vers vlees dateert uit </div> *<div id=2-63>[63] J. Jobse-van Putten, Van pekelvat tot diepvrieskist, Amsterdam 1989, 51-53.</div> *<div id=2-64>[64] J.D. Brinksma, Slachterijen, vleeswarenindustrie en visverwerkingsinrichtingen, 19-31; het Franse systeem kende meerdere, het Duitse een centrale slachtruimte, waardoor de vleeskeuring vergemakkelijkt werd.</div> *<div id=2-65>[65] De productie van de Hollandsche Conservenfabriek te Alblasserdam steeg van 160.000 liter in 1892 tot 710.000 liter in 1900. Dit betrof niet alleen groenten, maar ook vlees, vis, soep en complete maaltijden. E. van Gendt, ‘Verduurzamen van levensmiddelen’,</div> *<div id=2-66>[66] H. Baudet, Een vertrouwde wereld. 100 jaar innovatie in Nederland (Amsterdam 1986), 104-108.</div> *<div id=2-67>[67] J.J.A.M. Gorisse, ‘Van confiture tot jam – van keukenwerk naar fabrieksprodukt 1750-1950’, Industriële archeologie 9 (1989), 2-21.</div> *<div id=2-68>[68] ‘De fabriek van levensmiddelen “Westenburch” ’, Tijdschrift voor Handel en Nijverheid (1897), 499-504.</div> *<div id=2-69>[69] Nederlandsch Weekblad voor Zuivelbereiding, 1 (1895) 1.</div> *<div id=2-70>[70] De oprichting van de vele vakbladen, gericht op de verschillende takken van voedingsmiddelenproductie, begin twintigste eeuw behoorde, net als de oprichting van beroepsverenigingen en de uitbreiding van opleidingen, tot de processen van professionaliserin</div> *<div id=2-71>[71] H.A. Leniger, Schets van de voedingsmiddelenindustrie: verleden, heden, toekomst (Wageningen 1980) 3.</div> *<div id=2-72>[72] Zo stelde de Nederlandse overheid pas in 1922 de melkpasteurisatie verplicht.</div> *<div id=2-73>[73] Weekblad voor de zuivelbereiding en veeteelt. 1 (1895) 1.</div> *<div id=2-74>[74] G. Minderhoud, De Nederlandse landbouw (Haarlem 1962), 184-192: de nieuwe (vaak coöperatieve) organisaties van boeren en tuinders vormden een basis voor de spreiding van kennis via cursussen van lager, middelbaar en hoger niveau, tentoonstellingen en ande</div> *<div id=2-75>[75] Dit proefstation had in 1917 de beschikking over een proefboerderij en een scheikundige, een bacteriologische en een fysiologische afdeling, maar door voortdurend geldgebrek moest uitgebreider fundamenteel onderzoek naar bereidingstechnieken wachten tot d</div> *<div id=2-76>[76] Deze werd veel later gevolgd door een vergelijkbare opleiding in ‘s Hertogenbosch (1947).</div> *<div id=2-77>[77] Zie H.W. Lintsen, M.C.S. Bakker, ‘Meel’ en H. Schippers, ‘Bier’, in: H.W. Lintsen e.a. (red.), Geschiedenis van de Techniek in Nederland (Zutphen 1992), 71-102 en 171-214. Heineken besloot in 1885 een laboratorium in te richten voor onderzoek naar zuivere</div> *<div id=2-78>[78] Voor een overzicht zie I. Vledder, E. Houwaart en E. Homburg, ‘Particuliere laboratoria in Nederland. Deel I: opkomst en bloei 1865-1914’, NEHA Jaarboek voor economische, bedrijfs- en techniekgeschiedenis, 62 (1999), 249-290.</div> *<div id=2-79>[79] J. van der Haar, De geschiedenis van de Landbouwuniversiteit Wageningen, 78-146.</div> *<div id=2-80>[80] Over van Hamel Roos, zie Vledder, Homburg en Houwaart, ‘Particuliere Laboratoria’, 275. </div> *<div id=2-81>[81] In het Jubileumnummer van het Chemisch Weekblad in 1928 (jg. 25, 19 juli) blikten bekende figuren binnen de NCV terug op deze eerste 25 jaar. Onder hen waren F.C. Waller, erelid en oud-directeur van de Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek en J.F. van Oss,</div> *<div id=2-82>[82] Zie voor andere waarden R.H. Saltet, Voordrachten over Gezondheidsleer (Haarlem 1913), 333.</div> *<div id=2-83>[83] Het boek werd keer op keer herdrukt en uitgebreid. Opvallend is het belang dat hierin, naast de voedzaamheid van spijzen, aan de smakelijkheid van de bereiding voor eetlust en spijsvertering wordt gehecht. Tevens is bijzonder veel plaats ingeruimd voor he</div> *<div id=2-84>[84] A. de Knecht-van Eekelen, Naar een rationele zuigelingenvoeding. Voedingsleer en kindergeneeskunde in Nederland 1840-1914 (Nijmegen 1984), 167.</div> *<div id=2-85>[85] H. Kamminga and A. Cunningham (eds.), The Science and Culture of Nutrition, 1840-1940 (Amsterdam/Atlanta 1995).</div> *<div id=2-86>[86] I.J. Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1795-1940 (Leiden/Den Haag 1983), 449-451; H.W. von der Dunk, ‘Nederland ten tijde van de Eerste Wereldoorlog’, in Algemene Geschiedenis der Nederlanden (Bussum 19</div> *<div id=2-87>[87] T. Langenhuyzen, Een eeuw coöperatieve veehandel en vleesverwerking: ENCEBE Boxtel in historisch perspectief (Boxtel 1989), 24.</div> *<div id=2-88>[88] I. Kuijpers, Een stille revolutie. De Nederlandse arbeidersbeweging en de overheid 1914-1920 (Utrecht 1996), 92.</div> *<div id=2-89>[89] Arbeidersbudgets gedurende de crisis (Leiden 1919).</div> *<div id=2-90>[90] A. H. van Otterloo, ‘Voedzaam, smakelijk en gezond. Kookleraressen en pogingen tot verbetering van eetgewoonten tussen 1880 en 1940’, Sociologisch Tijdschrift 12 (1985), 495-543.</div> *<div id=2-91>[91] Sajet en Polak, Eene voedingsenquete in den mobilisatietijd, 51; R.B.M. Rigter, Met raad en daad. De geschiedenis van de gezondheidsraad 1902-1985 (Rotterdam 1992), 67-69.</div> *<div id=2-92>[92] Deze onregelmatigheden rond basisvoedsel en de falende regeringspolitiek waren uiteraard koren op de molen van de arbeidersbeweging; C. Smit, Nederland in de Eerste Wereldoorlog,1899-1919 (Groningen 1973) dl. 3, 44; Kuijpers, Een stille revolutie, 206-217</div> *<div id=2-93>[93] Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam, 313-314.</div> *<div id=2-94>[94] Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht, 444-445 wijst erop dat nu er niets meer uit het buitenland kon komen, de Nederlandse nijverheid inzake de productiefactoren grondstoffen, kapitaalgoederen en kennis, op zichzelf was aangewezen, hetgeen een stimulere</div> *<div id=2-95>[95] K. Tjepkema, Dat is ’t Kondensfabriek. Een halve eeuw coöperatieve condensindustrie in Friesland (Amsterdam 1963), 82-88.</div> *<div id=2-96>[96] Hogema en Van der Padt, Ruytermeisjes en Verkadevrouwen, 10-49.</div> *<div id=2-97>[97] Sj. De Vries, Waar of niet. 51 jaar Warenwet 1919-1969 (’s Gravenhage 1969)</div> *<div id=2-98>[98] W.Sturm, Het toezicht op onze levensmiddelen, Voeding 2 (1940/41) 186-196.</div> *<div id=2-99>[99] J.F. Reith, Iets over conserveermiddelen in eet- en drinkwaren, Voeding 2 (1941) 197-204; J.A. Geluk, Zuivelcoöperaties in Nederland (‘s Gravenhage 1967) 41.</div> *<div id=2-100>[100] A. de Knecht-van Eekelen, Naar een rationele zuigelingenvoeding, 211.</div> *<div id=2-102>[102] Rigter, Met raad en daad, 61.</div> *<div id=2-103>[103] Van Otterloo, Eten en eetlust, 100-106; Koolmees, Symbolen van openbare hygiëne, 89-195.</div> *<div id=2-104>[104] L. van Hoepen (red), Veertig zegenrijke melkjaren 1908-1948. Gedenkboek van de vereniging voor melkindustrie en zuivelhygiëne (’s Gravenhage 1948), 28-31.</div> *<div id=2-106>[106] Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam, 87, 107-108, 316-318; J.J. Voskuil, ‘De verspreiding van koffie en thee in Nederland’, Volkskundig Bulletin 14 (1988), 68-93.</div> *<div id=2-107>[107] Centrale keukens in oorlogstijd. Wenken – adviezen - recepten. Uitgegeven door de Maatschappij tot nut van ’t algemeen, met medewerking van de dames R. Hillebrand en Martine Wittop-Koning en de heren A. Content en H.J. Loggers.</div>
Terug naar
Noten TIN20-3-H2
.