Aanmelden
Inhoudsopgave
Willekeurige pagina
Over TIN
Toon brontekst
Van Techniek in Nederland
voor
De ANWB, van wielrijdersbond naar toeristenbond
Ga naar:
navigatie
,
zoek
'''Ontstaan''' Ontstaan in 1883 uit een samenvoeging van lokale fietsclubs, die vaak door welgestelde jongeren in de scholierenleeftijd werden opgericht, was de ANWB, de Algemene Nederlandse Wielrijders Bond, in het laatste decennium van de negentiende eeuw op de golven van de fietsgekte uitgegroeid tot een middenklassebeweging, met 20.000 leden in 1900 [[Noten H3#3-13|<sup>[13]</sup>]]. Het ANWB-bestuur keerde zich tegen de onbeschaafdheid van vooral de jeugd in de openbare sfeer, die zich onder andere uitte in het jakkeren op de fiets, en probeerde zo de fiets een plaats te geven in de groeiende mobiele wereld. De strijd om het Vondelpark was wat dat betreft symptomatisch. Al sinds de oprichting van de ANWB werden de fietsers daar geweerd vanwege de hinder die zij de wandelaars bezorgden. In 1898 lukte het de ANWB met het particuliere Vondelparkbestuur tot een regeling te komen, waarbij fietsers op bepaalde uren werden toegelaten. Dit had tot gevolg dat voetgangers werden opgeroepen voortaan de rijwegen te mijden. Een en ander zou worden gecontroleerd door ANWB-commissarissen[[Noten H3#3-14|<sup>[14]</sup>]]. Zo zorgde de ANWB er niet alleen voor dat de voetganger plaats maakte voor de fietser (en later de auto), maar ook dat de ‘woeste rijders’ onder de leden aan banden werden gelegd. De bond benadrukte vooral de hygiënische en opvoedende waarde van het toeren op de fiets in de parken en buiten de steden. [[Afbeelding:anwb_de_kampioen_fietstoerisme.jpg|325px|thumb|left|Uit De Kampioen van 15 januari 1909: Per fiets naar Parijs, vice-versa. Boulevard St. Denis, Paris.]] Sport, door de ANWB primair gezien als ‘toeren’, was in deze ambitie de ideale inspanning, die tot ontspanning kon leiden na het werk. Wat dat betreft, paste de ANWB in een internationaal verschijnsel van opkomende massaorganisaties die pretendeerden de groeps- en klassenbelangen te overstijgen[[Noten H3#3-15|<sup>[15]</sup>]]. De moraal van deze organisaties was burgerlijk in de republikeinse betekenis van het woord: de nieuwe burger was een lid van de maatschappelijke gemeenschap van individuen bij wie waarden als ‘inspanning, verantwoordelijkheid, prometheïsch genot in de beheersing van de dingen om je heen, gevoelig voor onderlinge wedijver maar getemperd door het fatsoen’, hoog in het vaandel stonden[[Noten H3#3-16|<sup>[16]</sup>]]. Het was deze burgerij die als eerste de mobiliteit als een doel op zichzelf ontdekte. Daarbij waren zelfredzaamheid en individuele flexibiliteit even vanzelfsprekend als de rehabilitatie van eenvoudige geneugten. '''Een wijdere blik van de ANWB''' Ook de ontdekking van de natuur door stedelingen was een belangrijk element in dit ideeëngoed. Dit werd in Nederland bijvoorbeeld zichtbaar in de nauwe betrokkenheid van de ANWB bij de oprichting, in 1905, van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en, vijf jaar later, van de Bond Heemschut. In 1909 bracht de ANWB ter gelegenheid van zijn vijfentwintigjarig bestaan een vierdelige serie Ons eigen land uit, één lange, met foto’s verluchte lofzang op de natuur. Voor de ANWB bestond er geen tegenstelling tussen automobilisme en natuurontsluiting. Het doelloos dwalen in de natuur was de ultieme bekroning van een fiets- of autorit vanuit de stad. [[Afbeelding:stand_anwb.jpg|300px|thumb|right|Uit De Kampioen van 9 maart 1906: Automobiel-tentoonstelling Amsterdam. Stand A.N.W.B., Toeristenbond voor Nederland.]] In Europa werd dit amalgaam van nieuwe waarden onder meer geïnstitutionaliseerd in de fietsbonden, de eerste massaorganisaties met het ‘algemeen belang’ als doel. In Nederland kwam dit gedachtegoed behalve in de ANWB ook tot uiting in de Tucht-Unie, in 1908 voortgekomen uit de Vereeniging Volksweerbaarheid met als doel ‘de tuchteloosheid onder het Nederlandsche volk te bestrijden, ten einde zijn zedelijke, geestelijke en lichamelijke kracht te verhoogen’. Als middelen om dat doel te bereiken, werden de nieuwe burgerlijke waarden van tucht, weerbaarheid, maatschappelijke discipline en vaderlandsliefde naar voren geschoven[[Noten H3#3-17|<sup>[17]</sup>]]. De ANWB werd aangevoerd door Edo J. Bergsma (1862-1948), een der oprichters in 1883. Bergsma was tevens eerste voorzitter van de Tucht-Unie in 1908 en sinds 1896 burgemeester van Enschede. Hij was lid van de Vrijzinnig-Democratische Bond, een afscheiding van de Liberale Unie in 1901[[Noten H3#3-18|<sup>[18]</sup>]]. '''Toerbond zonder wedstrijdelement''' Het besluit om een ‘toerbond’ te worden, was in 1898 genomen, tegelijkertijd met de afwijzing van het wedstrijdrijden, en had tot een crisis in de bond geleid. De aard van deze crisis werpt een verhelderend licht op het wereldbeeld van de vroege ANWB-bestuurders. Het sleutelwoord voor het begrijpen van de identiteit van de Touring Clubs was namelijk ‘amateurisme’ (in de letterlijke betekenis van ‘liefhebberij’). Daarom vormde de overal in Europa opkomende commercie rond het wielrennen in deze vroege fase de eerste belangrijke lakmoesproef voor deze organisaties. De crisis in het Nederlandse wielrennen in 1898 had dan ook aanvankelijk minder te maken met een verzet tegen het racen als zodanig (dat wil zeggen: tegen competitie en de prikkeling van hoge snelheid) als wel met de activiteiten van bookmakers en de dreigende invoering van de totalisator [[Noten H3#3-19|<sup>[19]</sup>]]. Bij de bestuurders bestond de vrees dat het rijden om geldprijzen verkeerde hartstochten zou opwekken. Wielrennen zou de primaire burgerplicht, de arbeid, kunnen schaden, niet alleen fysiek, in de vorm van gebroken ledematen, maar ook moreel. Wat dit laatste betreft, was het bondsbestuur beducht voor het ontstaan van ‘een zekere onafhankelijkheid’, met name bij de arbeiders. Toen dan ook een Limburgse ANWB-bestuurder zich aan de commercie bleek te hebben bezondigd, brak binnen de ANWB een debat los over de noodzaak tot schorsing van de ‘commerciëlen’. Vooral voorzitter Bergsma verwees naar zijn maatschappelijke functie om zijn verzet toe te lichten ‘tegen machten die het volk slopen’. Weliswaar was het racen altijd een uitstekend propagandamiddel geweest, ook voor het toeren, en had de bond door zijn betrokkenheid bij het racen ook steeds de invloed van zijn zedelijkheidsideaal kunnen doen gelden, maar tegen de aanzwellende commercie bleek zelfs de ANWB niet opgewassen. Andere bestuursleden aarzelden om tot royement van de groep van opponenten over te gaan, omdat men het aandeel ervan onder de leden op 40% schatte en men bevreesd was voor een verdere verloedering van de racesport en de terugslag die dit op de propaganda voor het toeren zou hebben. [[Afbeelding:anwb_autokampioen_1935_europa.jpg|400px|thumb|left|Uit de Autokampioen van 12 januari 1935: De diverse routes naar de Rallye Monte Carlo 1935. De route zoeken als voortrekkers door streken waar geen zorgzame A.N.W.B. voor veilige wegwijzers heeft gezorgd.]] De ANWB besloot daarop een eigen racebond op te richten, maar de tegenstanders wisten van een vergelijkbaar antagonisme binnen de internationale wielrenbond gebruik te maken om de exclusieve licentie voor het organiseren van races te bemachtigen. Het betekende het einde van het wegwedstrijdwezen voor de ANWB, een verlies dat in de daaropvolgende twee decennia in de zelfbeeldvorming werd omgesmeed tot een algemene afwijzing van het racen tout court. De gedwongen beperking tot het toeren legde de ANWB overigens geen windeieren: het opende het perspectief op een samenbundeling van allerlei toeristische activiteiten, inclusief die met de auto. Wat dat betreft, vormden de lotgevallen van de Engelse Cyclists Touring Club (CTC) een afschrikwekkend voorbeeld. Haar leden torpedeerden tot driemaal toe een bestuursvoorstel om ook automobilisten als lid toe te laten. Het clubblad Cyclists Touring Gazette werd daarop de spreekbuis van een fel anti-autosentiment. De daarop volgende leegloop van leden werd door de Touring Club de France (TCF) het eerst opgepikt als signaal om de bakens te verzetten: waar in Engeland de Automobile Association (AA) de toerfunctie annexeerde en de CTC verkommerde, groeide de TCF als nooit tevoren [[Noten H3#3-20|<sup>[20]</sup>]]. In de meeste Europese landen (ook in Frankrijk) kozen de nationale wielerclubs voor een anti-autohouding en zij zagen hun ledentallen fors teruglopen. De ANWB, daarentegen, volgde het Italiaanse model, waar al eerder voor de formule van een brede toeristenbond was gekozen; de Nederlandse club bekroonde deze ontwikkeling in 1905 met een naamswijziging [[Noten H3#3-21|<sup>[21]</sup>]]. Voortaan zou de bond door het leven gaan als ‘ANWB. Toeristenbond van Nederland’ [[Noten H3#3-22|<sup>[22]</sup>]].
Terug naar
De ANWB, van wielrijdersbond naar toeristenbond
.