Aanmelden
Inhoudsopgave
Willekeurige pagina
Over TIN
Toon brontekst
Van Techniek in Nederland
voor
Vroege autogeschiedenis (tot 1914): racen en toeren
Ga naar:
navigatie
,
zoek
In de zomer van 1898 werden de inwoners van Nederland voorbereid op een invasie. In een missive kondigde minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid Cornelis Lely aan dat de Automobile-Club de France (ACF) van 8 tot 13 juli een wegwedstrijd van Parijs naar Amsterdam en terug op touw had gezet. Lely gaf ‘het publiek ... in het belang van het veilig verkeer in overweging ... zich tijdens den wedstrijd niet zonder noodzaak op het verharde gedeelte van den weg te begeven (en) daarbij acht te slaan op de aanwijzingen, welke te dien opzichte door de van wege de Automobile-Club de France langs den weg geplaatste waarschuwers zullen worden gegeven’ [[Noten#3-1|1]]. Een invasie was het inderdaad. Met zestig auto’s, verdeeld over twee klassementen van ‘toerrijders’ en ‘wedstrijdrijders’, werd het aantal in Nederland rijdende auto’s gedurende een dag of vijf ruimschoots verdubbeld [[Noten#3-2|2]]. Met een gemiddelde snelheid van 45 km/h, en met uitschieters van 60 tot 70 km/h op rechte stukken, jakkerde de Parijse aristocratie over de rijkswegen vanaf Maastricht, via Nijmegen, richting Amstelhotel, om daar tijdens het banket door een verblufte vaderlandse pers te worden aangestaard. Uit het feit dat vooral de wufte uitdossing van de Parijse dames de pennen in beweging bracht, kan men afleiden dat ook toen al automobiele uitwisseling minstens evenzeer als een culturele uitwisseling werd ervaren [[Noten#3-3|3]]. Dat blijkt ook uit de voorbereidingen voor de wedstrijd in Nederland, die in diezelfde maand leidde tot de oprichting van de Nederlandse Automobiel Club (NAC). Het initiatief daartoe was afkomstig van de Nijmeegse Benz-importeur M. Aertnijs, voormalig bierbrouwer en ACF-lid, die de ACF-bestuurders ervan had weten te overtuigen hun oorspronkelijk naar Wenen geplande route naar Amsterdam te verleggen. Van de vijftien NAC-leden in 1899 waren er vier importeur en drie producent van auto’s, heel wat bescheidener dan het aristocratische who-is-who dat zich in de Franse club ACF had verzameld. Volgens Aertnijs kreeg de Nederlandse adel eerst gaandeweg een overwicht in het NAC-bestuur, omdat die aanvankelijk ‘met enige minachting neer(keek) op de auto’. Daarmee leek Nederland eerder op Engeland, waar de auto aanvankelijk ‘the poor man’s yacht’, het vervoermiddel van de burgerij, werd genoemd [[Noten#3-4|4]]. De race zorgde voor een eerste impuls onder Nederlandse ondernemers om zich aan de productie van een eigen auto te wagen; onder hen bevonden zich de gebroeders Spijker, bouwers van de Gouden Koets, die nog in hetzelfde jaar hun koetsenmanufactuur uitbreidden met een autoafdeling [[Noten#3-5|5]]. Anderen begonnen een importeurschap. Kenmerkend voor deze vroegste fase van het internationale automobilisme, waarop Nederland geen uitzondering vormde, was het dooreenlopen van producenten, handelaren, importeurs en gebruikers: de vroegste autocultuur was een cultuur van kenners en ingewijden, afkomstig uit de hoogste echelons van de maatschappij.
Terug naar
Vroege autogeschiedenis (tot 1914): racen en toeren
.