Aanmelden
Inhoudsopgave
Willekeurige pagina
Over TIN
Toon brontekst
Van Techniek in Nederland
voor
De moeizame doorbraak van diepvriesproducten
Ga naar:
navigatie
,
zoek
[[Afbeelding:05_G357_V_8_5.JPG|thumb|300px|right|Een arbeider bij de firma Winterzon is bezig met het invoeren van kistjes fruit in een tunnelvriezer (1943).]]Het grootste deel van de bedrijven in de diepvriessector was ongeschonden het laatste oorlogsjaar, het jaar waarin Nederland frontgebied was, doorgekomen, al waren her en der wel machines weggesleept en was bijvoorbeeld Blaauwhoed in Rotterdam zwaar getroffen. In 1945 bezat Nederland al met al een diepvriesindustrie waarvan de betrokkenen in 1940 slechts hadden kunnen dromen. Van de grote diepvriesbedrijven waren vier Duits eigendom geweest (goed voor circa 60% van de productiecapaciteit), in enkele andere hadden de Duitsers aandeelhouders gehad. De regering stelde de Duitse bedrijven in de loop van 1945 onder beheer van een bewindvoerder, de overige liet ze na onderzoek door de Politieke Opsporingsdienst ongemoeid. Vita in Leiden, Winterzon in Utrecht, Vauka in IJmuiden en Nordland in Venlo kwamen als vijandelijk vermogen in handen van de Nederlandse staat. Hiervan waren Vita en Winterzon ongeschonden en bedrijfsklaar, maar Vauka en Nordland praktisch ontmanteld. Verder waren de particuliere fabrieken Kristal in Rotterdam en Frosta in Bergschenhoek klaar om de productie weer te beginnen bij de start van het nieuwe vriesseizoen. Unilever, bevrijd van het Duitse beheer waaronder ze in de oorlog had gestaan, kon plannen maken hoe ze de tijdens de oorlog opgebouwde vriescapaciteit wilde benutten. Het slagen van deze industrietak in de naoorlogse periode was echter zeer onzeker. Met het vertrek van het Duitse leger was de diepvriesindustrie in Nederland haar enige klant van betekenis kwijt. De bedrijven stelden dan ook plannen op om de binnenlandse consumenten te bereiken en om diepvriesproducten te exporteren naar landen als Zwitserland en Zweden voor het binnenhalen van harde valuta. Voor het overleven van de Nederlandse diepvriesindustrie was uitbreiding van de bestaande [[begrippenlijst#Koudeketen|koudeketen]] van levensbelang. Zonder diepvrieskasten bij de detailhandel zou verkoop aan de consumenten in het binnenland amper mogelijk zijn.[[Noten TIN20-3-H8#8-54|<sup>[54]</sup>]] Een beleidsambtenaar op het ministerie van Landbouw vond het ‘noodzakelijk dat een z.g. [[begrippenlijst#Koelketting|koelketting]] wordt opgebouwd. Het is immers noodzakelijk om de diepgevroren producten op te slaan en daarna over de winkels te distribueren, welke eveneens in den vorm van vrieskisten over opslaggelegenheid zouden moeten beschikken’.[[Noten TIN20-3-H8#8-55|<sup>[55]</sup>]] Minister van Landbouw T.S. Mansholt gaf in 1946 toestemming schaarse [[begrippenlijst#Deviezen|deviezen]] aan te wenden voor de aanschaf van koelelementen. De helft van deze deviezen ging naar de georganiseerde groentehandel, de andere helft naar de diepvriesbedrijven zelf. Unilever-dochter Proco kocht kant en klare kasten uit het buitenland, Vita schafte slechts onderdelen aan en liet kasten bouwen bij de Bredase machinefabrikant Esta. Door het sluiten van een deal met de branchevereniging voor de groentehandel Verna kon Vita haar kastenaantal bij de winkeliers vermeerderen. De kasten boden de fabriek de mogelijkheid om de diepvries af te zetten en de winkeliers te verplichten louter diepvries van Vita te verkopen. Unilever-dochter Proco zette haar goederen af in de ‘betere’ detailhandelszaken - hier stonden de meeste van haar diepvrieskasten opgesteld - al leverde ze ook aan de Bijenkorf en Vroom & Dreesman. Volgens Proco’s verkoopleider waren groente- en fruitwinkels de beste verkooppunten. Het gemaksargument speelde een belangrijke rol. De verkoopleider van Proco vertelde: ‘Persoonlijk heb ik enige malen bij mijn bezoek aan groentehandelaren meegemaakt, dat er naar diepvriesspinazie werd gevraagd, terwijl bakken vol verse spinazie in de winkel stonden. (...) ‘toen de winkelier de klant opmerkzaam maakte op de verse spinazie, kreeg hij ten antwoord: “Ik heb veel liever diepvries, dat is veel gemakkelijker en net zoo lekker als vers.”’'[[Noten TIN20-3-H8#8-56|<sup>[56]</sup>]] Het luxueuze karakter van diepvries werd bevestigd door een brief van een van de vaste leveranciers van het Koninklijk Huis, die Proco in juni 1947 om diepvries-appelmoes vroeg voor de pasgeboren prinses Marijke (‘Ik heb natuurlijk blikken appelmoes, maar is er diepvries?’).[[Noten TIN20-3-H8#8-57|<sup>[57]</sup>]] Met de aanvang van het verkoopseizoen 1947-1948 (november 1947) verruilde Unilever haar merk Proco voor het internationaal bekende Birds-Eye. In de persberichten aan de detaillisten wees het concern op de Amerikaanse wortels van het procédé en het pionierswerk van C.F. Birdseye. Ze liet weten: ‘Wij hebben aan onze artikelen niet eerder de naam Birds-Eye willen geven, voordat wij er van overtuigd waren het allerbeste te kunnen brengen op het gebied van diepvriesproducten.’[[Noten TIN20-3-H8#8-58|<sup>[58]</sup>]] Ondanks deze reclametaal viel de verkoop binnen de detailhandel tegen. Ook andere aanbieders van diepvriesproducten kampten met een tegenvallende afzet, omdat ze - net als Birdseye - niet over een omvangrijk kastenbestand beschikten zoals Vita. Eenvoudiger te organiseren was de verkoop aan grootverbruikers als de KLM, hotels en psychiatrische inrichtingen. Sinds 1946 had Proco octrooi voor de productie van ‘toebereide maaltijden’, die ze definieerde als ‘gaar of bijna gaar gekookte of gebakken spijzen door bevriezing geconserveerd (...), teneinde deze na ontdooien en aanwarmen in vliegtuigen, spoorwagons, snelbuffetts en dergelijke te kunnen opdienen’.[[Noten TIN20-3-H8#8-59|<sup>[59]</sup>]] Het concern verwachtte het meest van de toepassing binnen de luchtvaart. Ook Vita bood kant-en-klaarmaaltijden aan.[[Noten TIN20-3-H8#8-60|<sup>[60]</sup>]] In juni 1948 leverde Unilever/Birds Eye 3,5 ton aspergepunten aan de KLM voor de verwerking in maaltijden.[[Noten TIN20-3-H8#8-61|<sup>[61]</sup>]] In hetzelfde jaar leverde ze ook acht ton groente, fruit en vis aan het Britse bezettingsleger in Noord-Duitsland. Het concern verzorgde acht ‘cabinets’ om de verkoop mogelijk te maken.[[Noten TIN20-3-H8#8-62|<sup>[62]</sup>]] Overproductie en een gebrek aan afzetmogelijkheden speelden alle diepvriesbedrijven parten. Unilever klaagde: ‘De moeilijkheid is (...) dat de huisvrouw zeer conservatief is en aan het verse product de voorkeur geeft, zelfs wanneer haar kan worden voorgerekend dat zij met het kopen van het snelbevroren product voordeliger uit is (b.v. appelmoes).’[[Noten TIN20-3-H8#8-63|<sup>[63]</sup>]] In de winter van 1949 kwam een prijzenslag op de Nederlandse markt tot stand, waardoor de prijzen daalden en het ene na het andere diepvriesbedrijf de productie staakte. Zo sloot Frosta in Bergschenhoek haar deuren, net als Unilever haar Birds Eye-activiteiten in Nederland stopzette. Vita/Winterzon nam de winkelklanten en de vrieskisten van de stopgezette bedrijven over en besloot onder het merk Vita te opereren. In de jaren vijftig zou ze verreweg de belangrijkste aanbieder van diepvriesproducten op de Nederlandse markt zijn.
Terug naar
De moeizame doorbraak van diepvriesproducten
.