De auto na 1945: De volksauto

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 2: Regel 2:
 
De vakbladen stonden in de jaren zestig en zeventig vol met voorspellingen dat de auto in Europa spoedig het Amerikaanse voorbeeld zou volgen en het lastige schakelen voor de ‘massagebruiker’ zou vervangen door de toepassing van een automatische transmissie. Maar de Europese automobilist volgde het Amerikaanse voorbeeld niet, ondanks de pogingen van producenten van automatische transmissies om lichtere, zuinigere, en aan de kleinere maat van de Europese auto aangepaste versies te ontwikkelen.  
 
De vakbladen stonden in de jaren zestig en zeventig vol met voorspellingen dat de auto in Europa spoedig het Amerikaanse voorbeeld zou volgen en het lastige schakelen voor de ‘massagebruiker’ zou vervangen door de toepassing van een automatische transmissie. Maar de Europese automobilist volgde het Amerikaanse voorbeeld niet, ondanks de pogingen van producenten van automatische transmissies om lichtere, zuinigere, en aan de kleinere maat van de Europese auto aangepaste versies te ontwikkelen.  
 
De redenen voor deze ‘eigen weg’ van de Europese gebruikers zijn nooit goed onderzocht, al circuleren er wel allerlei assumpties. Zo zou de ‘Europeaan’ ‘sportiever’ zijn en de controle over de auto niet uit handen willen geven. Ook zou de auto in Europa meer op bochtige weggetjes en vaker in drukke steden met hun compacte bouw worden gebruikt, hetgeen dwong tot een hogere gebruiksfrequentie van de versnellingen. En verder zouden de hogere energieverliezen in de automaat en zijn grotere gewicht de gebruikskosten van de kleinere Europese auto relatief meer beïnvloeden dan het geval was in grotere Amerikaanse auto’s. Hoe dit ook zij, zelfs een poging in de jaren zestig van de Europese autofabrikanten om de gebruiker met een tussenoplossing in de vorm van de automatische of halfautomatische koppeling te verleiden, liep op niets uit.  
 
De redenen voor deze ‘eigen weg’ van de Europese gebruikers zijn nooit goed onderzocht, al circuleren er wel allerlei assumpties. Zo zou de ‘Europeaan’ ‘sportiever’ zijn en de controle over de auto niet uit handen willen geven. Ook zou de auto in Europa meer op bochtige weggetjes en vaker in drukke steden met hun compacte bouw worden gebruikt, hetgeen dwong tot een hogere gebruiksfrequentie van de versnellingen. En verder zouden de hogere energieverliezen in de automaat en zijn grotere gewicht de gebruikskosten van de kleinere Europese auto relatief meer beïnvloeden dan het geval was in grotere Amerikaanse auto’s. Hoe dit ook zij, zelfs een poging in de jaren zestig van de Europese autofabrikanten om de gebruiker met een tussenoplossing in de vorm van de automatische of halfautomatische koppeling te verleiden, liep op niets uit.  
Opmerkelijk genoeg vormde Nederland vanaf 1958 gedurende een jaar of vijftien een uitzondering op dit ‘Europese’ beeld met de DAF-personenauto en het ‘pientere pookje’. Deze auto was (uit overwegingen van productiekosten) immers alleen met een continu-variabele transmissie (CVT) leverbaar. Het ‘pientere pookje’ bleek vooral vrouwen en ouderen aan te spreken. Misschien wel daardoor geraakte het gaandeweg omstreden. Aanvankelijk echter zorgde het succes van de DAF voor een ongehoord aandeel van de ‘automaat’ in Nederland: ruim 5% in 1964, het tienvoudige van het Europese gemiddelde.  
+
Opmerkelijk genoeg vormde Nederland vanaf 1958 gedurende een jaar of vijftien een uitzondering op dit ‘Europese’ beeld met de DAF-personenauto en het ‘pientere pookje’. Deze auto was (uit overwegingen van productiekosten) immers alleen met een [[variomatic|'''continu-variabele transmissie''']] (CVT) leverbaar. Het ‘pientere pookje’ bleek vooral vrouwen en ouderen aan te spreken. Misschien wel daardoor geraakte het gaandeweg omstreden. Aanvankelijk echter zorgde het succes van de DAF voor een ongehoord aandeel van de ‘automaat’ in Nederland: ruim 5% in 1964, het tienvoudige van het Europese gemiddelde.  
 
De belangrijkste tendens van de naoorlogse autotechniek werd echter niet gevormd door spectaculaire innovaties, maar door een voortdurend proces van kleine veranderingen. Zo kwam een strijd tussen materiaalalternatieven op gang, resulterend in een geleidelijke toename van kunststoffen (carrosseriedelen bijvoorbeeld) en lichtmetalen (aluminium motoren, tot hele zelfdragende carrosserieën, zoals bij Audi). Ook zette de tendens van elektronisering door, even geleidelijk als bij de kunststoffen en lichtmetalen, maar onmiskenbaar leidend tot een voertuigconcept dat zich in toenemende mate hermetisch afsloot voor ingrepen door ondeskundigen.
 
De belangrijkste tendens van de naoorlogse autotechniek werd echter niet gevormd door spectaculaire innovaties, maar door een voortdurend proces van kleine veranderingen. Zo kwam een strijd tussen materiaalalternatieven op gang, resulterend in een geleidelijke toename van kunststoffen (carrosseriedelen bijvoorbeeld) en lichtmetalen (aluminium motoren, tot hele zelfdragende carrosserieën, zoals bij Audi). Ook zette de tendens van elektronisering door, even geleidelijk als bij de kunststoffen en lichtmetalen, maar onmiskenbaar leidend tot een voertuigconcept dat zich in toenemende mate hermetisch afsloot voor ingrepen door ondeskundigen.
  

Versie op 17 jul 2006 11:06