Van ambacht naar industrie
Van Techniek in Nederland
Regel 7: | Regel 7: | ||
Binnen de Nederlandse biernijverheid speelde de uit Duitsland afkomstige brouwmeester, later directeur van Heineken-Rotterdam, W. Feltmann jr. een belangrijke rol. Cruciaal is hij geweest bij de introductie van de koeltechniek. Bij het zoeken naar een goede methode om de temperatuur in de gistings- en opslagkelders te kunnen beheersen nam hij samen met de Deense brouwer Jacobsen en de bekende Duitse onderzoeker Linde een vooraanstaande positie in. Naar het voorbeeld van Jacobsen liet Feltmann andere brouwers van zijn vakkennis en ervaring profiteren. Het was voor een groot deel aan zijn inspanningen te danken, dat de inmiddels tot stand gekomen Heineken's Bierbrouwerij Maatschappij nv in de Europese brouwnijverheid een vooraanstaande plaats kon veroveren. | Binnen de Nederlandse biernijverheid speelde de uit Duitsland afkomstige brouwmeester, later directeur van Heineken-Rotterdam, W. Feltmann jr. een belangrijke rol. Cruciaal is hij geweest bij de introductie van de koeltechniek. Bij het zoeken naar een goede methode om de temperatuur in de gistings- en opslagkelders te kunnen beheersen nam hij samen met de Deense brouwer Jacobsen en de bekende Duitse onderzoeker Linde een vooraanstaande positie in. Naar het voorbeeld van Jacobsen liet Feltmann andere brouwers van zijn vakkennis en ervaring profiteren. Het was voor een groot deel aan zijn inspanningen te danken, dat de inmiddels tot stand gekomen Heineken's Bierbrouwerij Maatschappij nv in de Europese brouwnijverheid een vooraanstaande plaats kon veroveren. | ||
− | De introductie van de [[begrippenlijst#Ondergistend|ondergistende]] methode en vooral de komst van de kostbare koeltechniek - een Linde-machine kostte aanvankelijk rond de f 85.000 - had een verandering in de financiering van de brouwerijen tot gevolg. De meeste grote bedrijven kozen hierbij voor de vorm van een Naamloze Vennootschap om het benodigde kapitaal bij elkaar te brengen. In 1890 waren er tien nv's met een gestort maatschappelijk kapitaal van f 4.369.000. Tien jaar later, inmiddels was een sterke concentratiebeweging in de biernijverheid op gang gekomen, waren er twintig nv's in die bedrijfstak, terwijl het kapitaal bijna was verdubbeld.[[Noten H2#2-119|<sup>[119]</sup>]] [[Afbeelding:TIN19_blz212.jpg|thumb|390px|right|De machinekamer van de Amsterdamse brouwerij De Gekroonde Valk rond 1910]] | + | De introductie van de [[begrippenlijst#Ondergistend|ondergistende]] methode en vooral de komst van de kostbare koeltechniek - een Linde-machine kostte aanvankelijk rond de f 85.000 - had een verandering in de financiering van de brouwerijen tot gevolg. De meeste grote bedrijven kozen hierbij voor de vorm van een [[begripppenlijst#Naamloze vennootschap|Naamloze Vennootschap]] om het benodigde kapitaal bij elkaar te brengen. In 1890 waren er tien nv's met een gestort maatschappelijk kapitaal van f 4.369.000. Tien jaar later, inmiddels was een sterke concentratiebeweging in de biernijverheid op gang gekomen, waren er twintig nv's in die bedrijfstak, terwijl het kapitaal bijna was verdubbeld.[[Noten H2#2-119|<sup>[119]</sup>]] [[Afbeelding:TIN19_blz212.jpg|thumb|390px|right|De machinekamer van de Amsterdamse brouwerij De Gekroonde Valk rond 1910]] |
De belangrijkste slachtoffers op termijn van deze ontwikkeling waren de kleine brouwers in Brabant en Limburg. Zij bleven op een aantal uitzonderingen na bovengistende bieren voor de lokale markt brouwen. Een factor van belang hierbij was dat deze provincies in verkeerstechnisch opzicht nog vrij lang een enigszins geïsoleerde positie innamen. Pogingen om rond 1900 tot een zekere bundeling van de kleine bedrijven te komen verliepen vrijwel zonder resultaat.[[Noten H2#2-120|<sup>[120]</sup>]] Toen in het begin van deze eeuw een geleidelijke verandering in smaakvoorkeuren plaats vond, waarbij ook jongeren uit de zuidelijke provincies er de voorkeur aan gaven het ondergistende Pilsener-bier te gaan drinken, betekende dit vooral na de Eerste Wereldoorlog de ondergang van veel kleine brouwerijen in Brabant en Limburg. | De belangrijkste slachtoffers op termijn van deze ontwikkeling waren de kleine brouwers in Brabant en Limburg. Zij bleven op een aantal uitzonderingen na bovengistende bieren voor de lokale markt brouwen. Een factor van belang hierbij was dat deze provincies in verkeerstechnisch opzicht nog vrij lang een enigszins geïsoleerde positie innamen. Pogingen om rond 1900 tot een zekere bundeling van de kleine bedrijven te komen verliepen vrijwel zonder resultaat.[[Noten H2#2-120|<sup>[120]</sup>]] Toen in het begin van deze eeuw een geleidelijke verandering in smaakvoorkeuren plaats vond, waarbij ook jongeren uit de zuidelijke provincies er de voorkeur aan gaven het ondergistende Pilsener-bier te gaan drinken, betekende dit vooral na de Eerste Wereldoorlog de ondergang van veel kleine brouwerijen in Brabant en Limburg. | ||
Hierbij speelden natuurlijk tevens het gebrek aan grondstoffen tijdens die oorlog en de betere bereikbaarheid van het zuiden in de jaren twintig een rol. Ook de afzetstrategie van de grote brouwerijen, die door de aankoop van cafés, restaurants en dergelijke een zo sterk mogelijke positie voor de verkoop van hun produkten trachtten te verwerven was van belang. Maar deze grote ondernemingen richtten zich toen meestal nog niet op de eenvoudige dorps- en buurtcafé's, waaraan de lokale brouwers hun bier leverden. | Hierbij speelden natuurlijk tevens het gebrek aan grondstoffen tijdens die oorlog en de betere bereikbaarheid van het zuiden in de jaren twintig een rol. Ook de afzetstrategie van de grote brouwerijen, die door de aankoop van cafés, restaurants en dergelijke een zo sterk mogelijke positie voor de verkoop van hun produkten trachtten te verwerven was van belang. Maar deze grote ondernemingen richtten zich toen meestal nog niet op de eenvoudige dorps- en buurtcafé's, waaraan de lokale brouwers hun bier leverden. |