De positie van de boerin
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | In [[Ontwikkelingen in Denemarken|'''Denemarken''']] waren het ook de vrouwen die de zuivelcursussen volgden. Op de grote boerderijen waar met het Schwartz-systeem werd gewerkt, was weliswaar een nieuwe werkverdeling gangbaar geworden, maar was de botermakerij toch in handen gebleven van de vrouwen. De Friese boerderijen waren minder geschikt voor dat systeem van werken, en een gecentraliseerde verwerking buiten de boerderij zou voor veel boerinnen betekenen dat hen een belangrijke taak werd ontnomen.[[Afbeelding:TIN19_blz119.jpg|thumb|360px|left|Een Friese boerin bij de karnton]] | + | In [[Ontwikkelingen in Denemarken|'''Denemarken''']] waren het ook de vrouwen die de zuivelcursussen volgden. Op de grote boerderijen waar met het [[Ontwikkelingen in Denemarken|'''Schwartz-systeem''']] werd gewerkt, was weliswaar een nieuwe werkverdeling gangbaar geworden, maar was de botermakerij toch in handen gebleven van de vrouwen. De Friese boerderijen waren minder geschikt voor dat systeem van werken, en een gecentraliseerde verwerking buiten de boerderij zou voor veel boerinnen betekenen dat hen een belangrijke taak werd ontnomen.[[Afbeelding:TIN19_blz119.jpg|thumb|360px|left|Een Friese boerin bij de karnton]] |
De boeren en boerinnen van Friesland realiseerden zich dat. Er zou een traditie worden doorbroken en daar waren sommigen, zoals Pasma, nu juist zo huiverig voor. Anderen vreesden dat de boerinnen teveel 'dames' zouden worden.[[Noten H2#2-37|<sup>[37]</sup>]] In 1893 werd in Zeeland nog een variant op dit thema als argument tegen boterfabrieken gelanceerd. Bij fabrieksbereiding van boter zouden de vrouwen alleen nog maar hoeven te melken. 'De dochters, zoo spoedig met het werk gereed, hebben veel meer vrije tijd beschikbaar en maar al te dikwijls zullen zij naar andere bezigheden grijpen die geld nemen in plaats van geld geven.'[[Noten H2#2-38|<sup>[39]</sup>]] Maar er waren ook andere geluiden.[[Noten H2#2-39|<sup>[39]</sup>]] Een aantal mannen - van de mening van de boerinnen is geen spoor gevonden - vond dat de zuivelbereiding een zware last was voor de vrouwen. Elke morgen om een uur of vier moesten ze daar hun dag mee beginnen. Verder hadden ze nog hun gewone zorg voor het huishouden en de kinderen. Dat laatste was sinds het midden van de negentiende eeuw langzamerhand ook als een aparte taak gaan gelden. De boerin was, volgens S.J. Roorda te Middelstum, 'in de eerste plaats geroepen om te beantwoorden aan de bestemming van iedere vrouw, d.i. moeder hetwelk met mij synoniem is met opvoederes te zijn.'[[Noten H2#2-40|<sup>[40]</sup>]] Een ander vond dat 'de boerin, wanneer zij haar taak met ernst opvat, een leven vol inspanning [heeft]. Velen lijden daaronder geestelijk en lichamelijk. Zulk een toestand kan niet anders dan nadeelig op hare omgeving terugwerken. Indien de boerin wat minder werk te verrichten had, zou het geheele gezin een vriendelijker en gezelliger tehuis worden bereid. De man zou in haar een vroolijker vrouw, de kinderen in haar een zorgvoller en liefderijker moeder terugvinden. | De boeren en boerinnen van Friesland realiseerden zich dat. Er zou een traditie worden doorbroken en daar waren sommigen, zoals Pasma, nu juist zo huiverig voor. Anderen vreesden dat de boerinnen teveel 'dames' zouden worden.[[Noten H2#2-37|<sup>[37]</sup>]] In 1893 werd in Zeeland nog een variant op dit thema als argument tegen boterfabrieken gelanceerd. Bij fabrieksbereiding van boter zouden de vrouwen alleen nog maar hoeven te melken. 'De dochters, zoo spoedig met het werk gereed, hebben veel meer vrije tijd beschikbaar en maar al te dikwijls zullen zij naar andere bezigheden grijpen die geld nemen in plaats van geld geven.'[[Noten H2#2-38|<sup>[39]</sup>]] Maar er waren ook andere geluiden.[[Noten H2#2-39|<sup>[39]</sup>]] Een aantal mannen - van de mening van de boerinnen is geen spoor gevonden - vond dat de zuivelbereiding een zware last was voor de vrouwen. Elke morgen om een uur of vier moesten ze daar hun dag mee beginnen. Verder hadden ze nog hun gewone zorg voor het huishouden en de kinderen. Dat laatste was sinds het midden van de negentiende eeuw langzamerhand ook als een aparte taak gaan gelden. De boerin was, volgens S.J. Roorda te Middelstum, 'in de eerste plaats geroepen om te beantwoorden aan de bestemming van iedere vrouw, d.i. moeder hetwelk met mij synoniem is met opvoederes te zijn.'[[Noten H2#2-40|<sup>[40]</sup>]] Een ander vond dat 'de boerin, wanneer zij haar taak met ernst opvat, een leven vol inspanning [heeft]. Velen lijden daaronder geestelijk en lichamelijk. Zulk een toestand kan niet anders dan nadeelig op hare omgeving terugwerken. Indien de boerin wat minder werk te verrichten had, zou het geheele gezin een vriendelijker en gezelliger tehuis worden bereid. De man zou in haar een vroolijker vrouw, de kinderen in haar een zorgvoller en liefderijker moeder terugvinden. | ||
Dit alles zou een zeer gunstigen invloed uitoefenen op hunne moreele en intellectueele ontwikkeling.'[[Noten H2#2-41|<sup>[41]</sup>]] | Dit alles zou een zeer gunstigen invloed uitoefenen op hunne moreele en intellectueele ontwikkeling.'[[Noten H2#2-41|<sup>[41]</sup>]] | ||
Als dus op één of andere manier het botermaken van de boerderij zou verdwijnen, was dat weliswaar een breuk met een lange traditie, maar niet iedereen zou dat als een gemis ervaren. Toen in Friesland in de late jaren '80 de boterfabrieken een serieus te nemen alternatief werden, waren het vrijwel zonder uitzondering mannen die in deze nieuwe industrie terecht kwamen. Het beheer was in handen van mannen die het bestuur van de coöperatieve verenigingen vormden; de machinisten waren mannen; de werklieden waren mannen. Ook in andere provincies blijkt dat de zuivelfabriek bij uitstek als een mannen-aangelegenheid werd beschouwd. De provinciale zuivelleraar in Gelderland organiseerde in 1895 een cursus om 'besturend personeel' op te leiden. Er meldden zich acht mannelijke leerlingen.[[Noten H2#2-42|<sup>[42]</sup>]] Zo gauw er cursussen werden gegeven ten behoeve van op te richten fabrieken, werd al van tevoren als vanzelfsprekend beschouwd dat hier geen meisjes maar boerenzoons de deelnemers zouden zijn. Inderdaad was er een grote toeloop van jongens, meisjes werden er door hun ouders niet heen gestuurd. | Als dus op één of andere manier het botermaken van de boerderij zou verdwijnen, was dat weliswaar een breuk met een lange traditie, maar niet iedereen zou dat als een gemis ervaren. Toen in Friesland in de late jaren '80 de boterfabrieken een serieus te nemen alternatief werden, waren het vrijwel zonder uitzondering mannen die in deze nieuwe industrie terecht kwamen. Het beheer was in handen van mannen die het bestuur van de coöperatieve verenigingen vormden; de machinisten waren mannen; de werklieden waren mannen. Ook in andere provincies blijkt dat de zuivelfabriek bij uitstek als een mannen-aangelegenheid werd beschouwd. De provinciale zuivelleraar in Gelderland organiseerde in 1895 een cursus om 'besturend personeel' op te leiden. Er meldden zich acht mannelijke leerlingen.[[Noten H2#2-42|<sup>[42]</sup>]] Zo gauw er cursussen werden gegeven ten behoeve van op te richten fabrieken, werd al van tevoren als vanzelfsprekend beschouwd dat hier geen meisjes maar boerenzoons de deelnemers zouden zijn. Inderdaad was er een grote toeloop van jongens, meisjes werden er door hun ouders niet heen gestuurd. | ||
De combinatie van vrouw en fabriekswerk werd niet ideaal gevonden. Want hoewel het zwaar was, konden de vrouwen in hun oude taakverdeling het botermaken combineren met hun andere dagelijkse plichten. Fabrieksarbeid zou hen elke dag lange uren ver van dat huishoudelijk werk houden. Dat strookte niet met de 'vrouw en moeder'-opvatting die uit de hiervòòr geciteerde teksten spreekt. Verder kan hebben meegespeeld dat mannen en vrouwen vonden dat loonarbeid in een fabriek te min was voor een vrouw, de echtgenote of dochter van een zelfstandige boer. | De combinatie van vrouw en fabriekswerk werd niet ideaal gevonden. Want hoewel het zwaar was, konden de vrouwen in hun oude taakverdeling het botermaken combineren met hun andere dagelijkse plichten. Fabrieksarbeid zou hen elke dag lange uren ver van dat huishoudelijk werk houden. Dat strookte niet met de 'vrouw en moeder'-opvatting die uit de hiervòòr geciteerde teksten spreekt. Verder kan hebben meegespeeld dat mannen en vrouwen vonden dat loonarbeid in een fabriek te min was voor een vrouw, de echtgenote of dochter van een zelfstandige boer. |