Zuivelfabrieken in Noord Nederland
Van Techniek in Nederland
Regel 6: | Regel 6: | ||
In 1885 werd door Jogchum van der Wal als eerste boer in Friesland een centrifuge in gebruik genomen op de boerderij. Hij had die al gezien in de fabrieken in Sneek en Bolsward,[[Noten H2#2-47|<sup>[47]</sup>]] maar in tegenstelling tot die fabrieken gebruikte hij geen stoomwerktuigen. Hij dreef de centrifuge met zijn paard aan. | In 1885 werd door Jogchum van der Wal als eerste boer in Friesland een centrifuge in gebruik genomen op de boerderij. Hij had die al gezien in de fabrieken in Sneek en Bolsward,[[Noten H2#2-47|<sup>[47]</sup>]] maar in tegenstelling tot die fabrieken gebruikte hij geen stoomwerktuigen. Hij dreef de centrifuge met zijn paard aan. | ||
Van der Wal stelde zijn huis open voor iedereen die deze werkwijze wilde leren kennen en inderdaad ontving hij er onder meer commissies van boeren uit Sneek en Leeuwarden, die hun achterban uitgebreid verslag deden van hun bezoek. | Van der Wal stelde zijn huis open voor iedereen die deze werkwijze wilde leren kennen en inderdaad ontving hij er onder meer commissies van boeren uit Sneek en Leeuwarden, die hun achterban uitgebreid verslag deden van hun bezoek. | ||
− | Een jaar later kwam 'in Menaldumadeel eene zuivelfabriek, op kleine schaal ingerigt, [tot stand]. Onder Klooster-Anjum bij Berlikum zijn, naar men verneemt, 3 eigenaren overeengekomen, het zuivel van hun vee voortaan gemeenschappelijk te verwerken, en hebben daartoe een gebouw gesticht van 11 bij 6 meter, alwaar door de centrifuge en Holsteinse karn met eene stoommachine van 3 paardekrachten zal worden geroomd en gekarnd.'[[Noten H2#2-48|<sup>[48]</sup>]] | + | Een jaar later kwam 'in Menaldumadeel eene zuivelfabriek, op kleine schaal ingerigt, [tot stand]. Onder Klooster-Anjum bij Berlikum zijn, naar men verneemt, 3 eigenaren overeengekomen, het zuivel van hun vee voortaan gemeenschappelijk te verwerken, en hebben daartoe een gebouw gesticht van 11 bij 6 meter, alwaar door de centrifuge en Holsteinse [[begrippenlijst#Karnen|karn]] met eene stoommachine van 3 paardekrachten zal worden geroomd en gekarnd.'[[Noten H2#2-48|<sup>[48]</sup>]] |
De fabrieken kochten de melk van de boeren, contracten die overigens lang niet altijd gemakkelijk tot stand kwamen. Maar voor de boeren was er het voordeel dat de boerinnen veel arbeid uit handen werd genomen, en dat ze geen uitgaven hoefden te doen voor de verbouwing van melkkelders, voor kneedmachines of een ijshuis. | De fabrieken kochten de melk van de boeren, contracten die overigens lang niet altijd gemakkelijk tot stand kwamen. Maar voor de boeren was er het voordeel dat de boerinnen veel arbeid uit handen werd genomen, en dat ze geen uitgaven hoefden te doen voor de verbouwing van melkkelders, voor kneedmachines of een ijshuis. | ||
De Leeuwarder Melkinrichting was een door particulieren ingericht bedrijf dat de melk van boeren uit de omgeving aankocht. Enkele malen kwam het voor dat deze firma de boeren per geleverde melkbus maar voor 40 of zelfs 36 liter uitbetaalde terwijl de boeren zeker wisten dat ze de 42-liter bussen tot de rand toe gevuld bij het hek hadden gezet. Dat leidde ertoe dat 23 boeren in Warga een coöperatieve zuivelfabriek oprichtten. Daar zouden ze de melk van hun 715 melkkoeien in eigen beheer verwerken. Zij slaagden er in om ƒ 35.000 als startkapitaal bijeen te brengen - de oorspronkelijke raming van de oprichtingskosten had ƒ 27.000 bedragen - en in maart 1887 kon de fabriek met drie door stoom aangedreven centrifuges haar werk beginnen. Er waren enkele aanloopproblemen want de op bestuursvergadering van 3 november 1887 gaven 'eenige ingekomen klachten over de duurzaamheid der boter stof tot wisseling van gedachten hoe dit te verhelpen zoude zijn; waarom de botermaker in de vergadering geroepen werd en hem met duidelijke woorden werd gezegd alle orders stipt op te volgen of heen te gaan, om niet ontslagen te worden.'[[Noten H2#2-49|<sup>[49]</sup>]] | De Leeuwarder Melkinrichting was een door particulieren ingericht bedrijf dat de melk van boeren uit de omgeving aankocht. Enkele malen kwam het voor dat deze firma de boeren per geleverde melkbus maar voor 40 of zelfs 36 liter uitbetaalde terwijl de boeren zeker wisten dat ze de 42-liter bussen tot de rand toe gevuld bij het hek hadden gezet. Dat leidde ertoe dat 23 boeren in Warga een coöperatieve zuivelfabriek oprichtten. Daar zouden ze de melk van hun 715 melkkoeien in eigen beheer verwerken. Zij slaagden er in om ƒ 35.000 als startkapitaal bijeen te brengen - de oorspronkelijke raming van de oprichtingskosten had ƒ 27.000 bedragen - en in maart 1887 kon de fabriek met drie door stoom aangedreven centrifuges haar werk beginnen. Er waren enkele aanloopproblemen want de op bestuursvergadering van 3 november 1887 gaven 'eenige ingekomen klachten over de duurzaamheid der boter stof tot wisseling van gedachten hoe dit te verhelpen zoude zijn; waarom de botermaker in de vergadering geroepen werd en hem met duidelijke woorden werd gezegd alle orders stipt op te volgen of heen te gaan, om niet ontslagen te worden.'[[Noten H2#2-49|<sup>[49]</sup>]] | ||
− | De coöperatie Warga was niettemin zo succesvol dat het voorbeeld werd nagevolgd. In Roordahuizen bestond ook belangstelling voor een zuivelfabriek en men wendde zich onder meer tot Warga voor aanvullende informatie. De aanwezigen op een informatiebijeenkomst in juni 1888 kregen te horen dat Warga begonnen was met de melk van 715 koeien te verwerken; na een jaar was dat aantal toegenomen tot 823, zodat in mei 1888 dagelijks ongeveer 13.000 kilo melk aan de fabriek werd geleverd. De kerkbesturen van Warga en Irnsum constateerden dat boterfabrieken 'reeds een gunstigen invloed uitoefenen op den omvang van de burgerlijke armenzorg, die beduidend is ingekrompen.'[[Noten H2#2-50|<sup>[50]</sup>]] Het bleek geen gemakkelijke opgave om het nodige kapitaal in Roordahuizen bijeen te krijgen. Voor een fabriek die de melk van 450 koeien kon verwerken begrootte men de kosten op ƒ 23.000. Zonder veel extra kosten zou eventueel later de capaciteit kunnen worden uitgebreid naar 600 koeien. Uiteindelijk was er voldoende geld om in april 1890 de bouw aan te besteden: ƒ 18.729 voor het fabrieksgebouw en het ijshuis; ƒ 5234 voor de stoommachine met bijbehoren en ƒ 4880 voor losse gereedschappen en andere benodigdheden.[[Noten H2#2-51|<sup>[51]</sup>]] | + | De [[begrippenlijst#Coöperatieve|coöperatie]] Warga was niettemin zo succesvol dat het voorbeeld werd nagevolgd. In Roordahuizen bestond ook belangstelling voor een zuivelfabriek en men wendde zich onder meer tot Warga voor aanvullende informatie. De aanwezigen op een informatiebijeenkomst in juni 1888 kregen te horen dat Warga begonnen was met de melk van 715 koeien te verwerken; na een jaar was dat aantal toegenomen tot 823, zodat in mei 1888 dagelijks ongeveer 13.000 kilo melk aan de fabriek werd geleverd. De kerkbesturen van Warga en Irnsum constateerden dat boterfabrieken 'reeds een gunstigen invloed uitoefenen op den omvang van de burgerlijke armenzorg, die beduidend is ingekrompen.'[[Noten H2#2-50|<sup>[50]</sup>]] Het bleek geen gemakkelijke opgave om het nodige kapitaal in Roordahuizen bijeen te krijgen. Voor een fabriek die de melk van 450 koeien kon verwerken begrootte men de kosten op ƒ 23.000. Zonder veel extra kosten zou eventueel later de capaciteit kunnen worden uitgebreid naar 600 koeien. Uiteindelijk was er voldoende geld om in april 1890 de bouw aan te besteden: ƒ 18.729 voor het fabrieksgebouw en het ijshuis; ƒ 5234 voor de stoommachine met bijbehoren en ƒ 4880 voor losse gereedschappen en andere benodigdheden.[[Noten H2#2-51|<sup>[51]</sup>]] |
− | In Haskerdijken werd in 1888 door een aantal boeren, waaronder H.F. Pasma van de Commissie uit 1878, een coöperatie gesticht waar men de centrifuge in reserve hield, 'voor tijden dat men niet kan afkoelen.'[[Noten H2#2-52|<sup>[52]</sup>]] Men gaf nl. de voorkeur aan ontroming via de Schwartz-methode. Het fabriekje kostte ongeveer ƒ 10.000, een bedrag dat door zes deelgenoten, met in totaal 200 koeien was opgebracht. Er stond een stoommachine met ketel, een centrifuge, een Deense [[begrippenlijst#Karnen|karn]], boterkneder, kaaspersen (er werd nl. ook kaas gemaakt). De fabriek was langs de Hooivaart gebouwd, waaruit men 's winters ijs haalde dat in het met turf en zaagmeel geïsoleerde ijshuis werd opgeslagen. | + | In Haskerdijken werd in 1888 door een aantal boeren, waaronder [[De commissie Pasma|'''H.F. Pasma van de Commissie uit 1878''']], een [[begrippenlijst#Coöperatieve|coöperatie]] gesticht waar men de centrifuge in reserve hield, 'voor tijden dat men niet kan afkoelen.'[[Noten H2#2-52|<sup>[52]</sup>]] Men gaf nl. de voorkeur aan ontroming via de Schwartz-methode. Het fabriekje kostte ongeveer ƒ 10.000, een bedrag dat door zes deelgenoten, met in totaal 200 koeien was opgebracht. Er stond een stoommachine met ketel, een centrifuge, een Deense [[begrippenlijst#Karnen|karn]], boterkneder, kaaspersen (er werd nl. ook kaas gemaakt). De fabriek was langs de Hooivaart gebouwd, waaruit men 's winters ijs haalde dat in het met turf en zaagmeel geïsoleerde ijshuis werd opgeslagen. |
De bouw van nieuwe fabrieken ging, zoals zo vaak, gepaard met het inwinnen van informatie, rondkijken bij andere en de aanstelling van een <technisch adviseur>, iemand die al meer met zuivelfabrieken te maken had gehad. Bij de coöperatie Warga had J. Rinkes Borger het <plan en begroting van het fabrieksgebouw nagegaan en later nog meer inlichtingen verstrekt.> Hij kreeg daarvoor ƒ 25 vergoeding en ƒ 15 reiskosten.[[Noten H2#2-53|<sup>[53]</sup>]] Vaak stelde men de fabriek open voor mannen die als [[begrippenlijst#Volontair|volontair]] ervaring in het vak wilden opdoen. De drie eerste volontairs in Roordahuizen kregen aansluitend betrekkingen elders: één als direkteur van de zuivelfabriek in Grootegast, de twee andere kwamen terecht bij fabrieken in Didam en Marum.[[Noten H2#2-54|<sup>[54]</sup>]] | De bouw van nieuwe fabrieken ging, zoals zo vaak, gepaard met het inwinnen van informatie, rondkijken bij andere en de aanstelling van een <technisch adviseur>, iemand die al meer met zuivelfabrieken te maken had gehad. Bij de coöperatie Warga had J. Rinkes Borger het <plan en begroting van het fabrieksgebouw nagegaan en later nog meer inlichtingen verstrekt.> Hij kreeg daarvoor ƒ 25 vergoeding en ƒ 15 reiskosten.[[Noten H2#2-53|<sup>[53]</sup>]] Vaak stelde men de fabriek open voor mannen die als [[begrippenlijst#Volontair|volontair]] ervaring in het vak wilden opdoen. De drie eerste volontairs in Roordahuizen kregen aansluitend betrekkingen elders: één als direkteur van de zuivelfabriek in Grootegast, de twee andere kwamen terecht bij fabrieken in Didam en Marum.[[Noten H2#2-54|<sup>[54]</sup>]] | ||
De provincie Groningen was weliswaar lang niet zo'n uitgesproken zuivelgebied als Friesland, maar de naburige ontwikkelingen werden nauwlettend gevolgd. In 1885, toen er nog geen coöperatieve fabrieken waren in Friesland, meenden sommigen 'dat voor streken waar iedere boer 10 tot 30 melkkoeien houdt, kleine zuivelfabrieken ten zeerste zijn aan te bevelen. Voor grootere goederen, daarentegen, zou zelfverwerking misschien de voorkeur verdienen, vooral wanneer het mocht blijken dat de Laval's separator door een paard is aan te drijven, zooals nu en dan reeds wordt beweerd.'[[Noten H2#2-55|<sup>[55]</sup>]] Zo'n kleine zuivelfabriek zou kunnen zijn 'een 3paards-stoommachine met centrifuge, een koelen, flinken kelder met eenige koelbakken, een paar karns, een boterkneder, melkhouders, melkkannen en verdere kleine benoodigdheden.'[[Noten H2#2-56|<sup>[56]</sup>]] In een boerderij zou dat alles kunnen worden opgesteld en daarmee kon men per dag zeker 2000 liter melk verwerken. Maar 'het spreekt vanzelf dat op eene dergelijke kleine inrichting geen heer directeur met eenige duizenden guldens salaris, een onder-directeur of administrateur, een boekhouder, [[begrippenlijst#Klerk|klerk]], machinist, stoker etc. zou kunnen ledigloopen.' | De provincie Groningen was weliswaar lang niet zo'n uitgesproken zuivelgebied als Friesland, maar de naburige ontwikkelingen werden nauwlettend gevolgd. In 1885, toen er nog geen coöperatieve fabrieken waren in Friesland, meenden sommigen 'dat voor streken waar iedere boer 10 tot 30 melkkoeien houdt, kleine zuivelfabrieken ten zeerste zijn aan te bevelen. Voor grootere goederen, daarentegen, zou zelfverwerking misschien de voorkeur verdienen, vooral wanneer het mocht blijken dat de Laval's separator door een paard is aan te drijven, zooals nu en dan reeds wordt beweerd.'[[Noten H2#2-55|<sup>[55]</sup>]] Zo'n kleine zuivelfabriek zou kunnen zijn 'een 3paards-stoommachine met centrifuge, een koelen, flinken kelder met eenige koelbakken, een paar karns, een boterkneder, melkhouders, melkkannen en verdere kleine benoodigdheden.'[[Noten H2#2-56|<sup>[56]</sup>]] In een boerderij zou dat alles kunnen worden opgesteld en daarmee kon men per dag zeker 2000 liter melk verwerken. Maar 'het spreekt vanzelf dat op eene dergelijke kleine inrichting geen heer directeur met eenige duizenden guldens salaris, een onder-directeur of administrateur, een boekhouder, [[begrippenlijst#Klerk|klerk]], machinist, stoker etc. zou kunnen ledigloopen.' |