Ontwikkelingen in Denemarken

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 1: Regel 1:
 
[[Afbeelding:Hondenkarnrad_op_boerderij.jpg|thumb|right|250px|Hondekarnrad]]Denemarken was erin geslaagd om in vijftien jaar tijd een absoluut leidende positie te nemen in Engeland, het grootste afzetgebied voor boter. Het was niet dat de Deense boter tegen een lagere prijs werd aangeboden, meldden de Friese boterhandelaren, de Engelsen waren zelfs bereid om er meer voor te betalen dan voor andere boter. Het was blijkbaar een beter produkt, en, wat even zorgwekkend was, de Denen maakten jaarlijks alleen maar meer van die goede boter.
 
[[Afbeelding:Hondenkarnrad_op_boerderij.jpg|thumb|right|250px|Hondekarnrad]]Denemarken was erin geslaagd om in vijftien jaar tijd een absoluut leidende positie te nemen in Engeland, het grootste afzetgebied voor boter. Het was niet dat de Deense boter tegen een lagere prijs werd aangeboden, meldden de Friese boterhandelaren, de Engelsen waren zelfs bereid om er meer voor te betalen dan voor andere boter. Het was blijkbaar een beter produkt, en, wat even zorgwekkend was, de Denen maakten jaarlijks alleen maar meer van die goede boter.
 
In Denemarken had zich sinds ongeveer 1840 een aantal staatkundige veranderingen voorgedaan die een grote weerslag hadden op de Deense landbouw in het algemeen. Tot die tijd was het staatsbestel er autocratisch gebleven en de landbouw kende er nog veel [[begrippenlijst#Feodaal|feodale]] resten, zoals machtige en onaantastbare grootgrondbezitters die hun uitgestrekte landgoederen lieten bewerken via een stelsel van verplichte herendiensten en pacht voor het leven. In de jaren '40 kwam daar echter verandering in. Er was een brede emancipatiebeweging ontstaan, waar ook grootgrondbezitters aan deelnamen, die vooral de plattelandsbevolking volgens Verlichtingsidealen verder wilde leiden naar zelfbewustzijn, zelfstandigheid. Kennis werd als basis van vrijheid beschouwd en ook bij kleine boeren ontstond een drang naar onderwijs en kennis. Het Deense lager onderwijs ten plattelande was al sinds het begin van de negentiende eeuw verplicht, maar nu werd er ook een nieuw vervolgonderwijs gecreëerd in de vorm van tientallen plaatselijke Volkshogescholen.
 
In Denemarken had zich sinds ongeveer 1840 een aantal staatkundige veranderingen voorgedaan die een grote weerslag hadden op de Deense landbouw in het algemeen. Tot die tijd was het staatsbestel er autocratisch gebleven en de landbouw kende er nog veel [[begrippenlijst#Feodaal|feodale]] resten, zoals machtige en onaantastbare grootgrondbezitters die hun uitgestrekte landgoederen lieten bewerken via een stelsel van verplichte herendiensten en pacht voor het leven. In de jaren '40 kwam daar echter verandering in. Er was een brede emancipatiebeweging ontstaan, waar ook grootgrondbezitters aan deelnamen, die vooral de plattelandsbevolking volgens Verlichtingsidealen verder wilde leiden naar zelfbewustzijn, zelfstandigheid. Kennis werd als basis van vrijheid beschouwd en ook bij kleine boeren ontstond een drang naar onderwijs en kennis. Het Deense lager onderwijs ten plattelande was al sinds het begin van de negentiende eeuw verplicht, maar nu werd er ook een nieuw vervolgonderwijs gecreëerd in de vorm van tientallen plaatselijke Volkshogescholen.
Met de grondwet van 1849 kregen de grote veranderingen verder gestalte. De verhouding tussen pachters en landeigenaren werd door een reeks van nieuwe wetten grondig herzien. De pacht voor het leven werd afgeschaft en langzamerhand, in de loop van de jaren '50, ontstond een nieuwe groep boeren. Deze proprietaerer hadden bedrijven die voor een deel uit eigen land bestonden en voor een deel uit land dat op gunstige voorwaarden werd gepacht. Zo vormden zij een tussenlaag tussen de oorspronkelijke, machtige grondheren en de heel kleine pachtboeren. In samenwerking met veranderingsgezinde grootgrondbezitters en pachtboeren begonnen deze proprietaerer te werken aan verbetering van de Deense landbouw als geheel. Nieuwe werktuigen, stenen gebouwen en schuren, [[begrippenlijst#Drainage|drainage]], alles kreeg de aandacht.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]]  
+
Met de grondwet van 1849 kregen de grote veranderingen verder gestalte. De verhouding tussen pachters en landeigenaren werd door een reeks van nieuwe wetten grondig herzien. De pacht voor het leven werd afgeschaft en langzamerhand, in de loop van de jaren '50, ontstond een nieuwe groep boeren. Deze proprietaerer hadden bedrijven die voor een deel uit eigen land bestonden en voor een deel uit land dat op gunstige voorwaarden werd gepacht. Zo vormden zij een tussenlaag tussen de oorspronkelijke, machtige grondheren en de heel kleine pachtboeren. In samenwerking met veranderingsgezinde grootgrondbezitters en pachtboeren begonnen deze proprietaerer te werken aan verbetering van de Deense landbouw als geheel. Nieuwe werktuigen, stenen gebouwen en schuren, [[begrippenlijst#Drainage|drainage]], alles kreeg de aandacht.[[Noten TIN19-1-H4#4-14|<sup>[14]</sup>]]  
 
Tegelijkertijd was er het Deense koninklijk streven om ten behoeve van de landbouw wetenschappelijk onderzoek en onderwijs te stimuleren. De Koninklijke Landbouwvereniging kon in 1857 een laboratorium opzetten om kunstmest en andere landbouwbenodigdheden te onderzoeken. Na enkele jaren richtte men hier ook zijn aandacht op alles wat met veeteelt en zuivelbereiding te maken had. De kennis die men aldus ontwikkelde, vond echter geen verspreiding via de [[Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging|'''Volkshogescholen''']], want daar werd geen praktisch of specifiek op de landbouw gericht onderwijs gegeven. De plaatselijke landbouwverenigingen vulden deze leemte door wintercursussen te organiseren. Zij konden daarvoor gebruik maken van degenen die sinds de late jaren '50 opgeleid werden door de Koninklijke Landbouwvereniging. Elke winter en zomer reisden deze '[[begrippenlijst#Wandellerares|wandelleraren]]' op verzoek van plaatselijke organisaties langs de boerderijen in een streek en maakten de boeren, hun zoons en dochters bekend met de laatste stand van zaken op praktisch èn theoretisch gebied.
 
Tegelijkertijd was er het Deense koninklijk streven om ten behoeve van de landbouw wetenschappelijk onderzoek en onderwijs te stimuleren. De Koninklijke Landbouwvereniging kon in 1857 een laboratorium opzetten om kunstmest en andere landbouwbenodigdheden te onderzoeken. Na enkele jaren richtte men hier ook zijn aandacht op alles wat met veeteelt en zuivelbereiding te maken had. De kennis die men aldus ontwikkelde, vond echter geen verspreiding via de [[Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging|'''Volkshogescholen''']], want daar werd geen praktisch of specifiek op de landbouw gericht onderwijs gegeven. De plaatselijke landbouwverenigingen vulden deze leemte door wintercursussen te organiseren. Zij konden daarvoor gebruik maken van degenen die sinds de late jaren '50 opgeleid werden door de Koninklijke Landbouwvereniging. Elke winter en zomer reisden deze '[[begrippenlijst#Wandellerares|wandelleraren]]' op verzoek van plaatselijke organisaties langs de boerderijen in een streek en maakten de boeren, hun zoons en dochters bekend met de laatste stand van zaken op praktisch èn theoretisch gebied.
 
In de jaren '60 begon in Denemarken een verschuiving van akkerbouw naar veeteelt, onder meer omdat de drassige grond zich daar beter toe leende.
 
In de jaren '60 begon in Denemarken een verschuiving van akkerbouw naar veeteelt, onder meer omdat de drassige grond zich daar beter toe leende.

Versie op 27 sep 2007 12:43