Grijperkranen en laadbruggen
Van Techniek in Nederland
Regel 9: | Regel 9: | ||
− | De aanschaf van de | + | De aanschaf van de laadbruggen was er één in een reeks van innovaties die Thomsen in de twintigste eeuw in de Rotterdamse haven heeft doorgevoerd. Het was voor de eerste keer dat een [[begrippenlijst#Pur-sang|pur sang]] stuwadoor voor een dergelijke belangrijke nieuwigheid op havengebied zorgde. Alle eerdere innovaties kwamen voor rekening van de gemeente of van ondernemingen die zich via een binding buiten de markt om vooraf verzekerd wisten van een bepaald ladingpakket.[[Noten H4#4-41|<sup>[41]</sup>]] Het is dan ook waarschijnlijk niet toevallig dat Thomsen’s Havenbedrijf innoveerde in de vorm van het meest universeel denkbare werktuig, de laadbrug, zodat het risico van onderbezetting relatief gering was. Nadat Jan Key in 1903 in de directie van het bedrijf (toen nog genaamd P. Thomsen & Co.) was opgenomen, ontpopte Thomsen zich telkens weer als voorloper op technisch gebied. Over de achtergrond van Key is weinig bekend. Hij was in 1896, toen hij nog hoofd van een postkantoor was, tijdens een vakantie aangeworven door Peter Thomsen, de zoon en naamgenoot van de Deense zeeman die in 1863 actief was geworden in de Rotterdamse haven. Duidelijk is echter wel dat Key binnen het bedrijf van Thomsen de drijvende kracht was op technisch gebied. Hij was onder meer nauw betrokken bij het afstemmen van de afmetingen van de laadbruggen op bestaande en in de toekomst verwachte schepen.[[Noten H4#4-42|<sup>[42]</sup>]] |
In feite waren de vier grijperwalkranen die Thomsen in 1912 aan de [[De aanleg van nieuwe havencomplexen|'''Maashaven''']] liet plaatsen, niet de eerste ‘laadbruggen’ in het Rotterdamse Waterweggebied. De constructie week echter in verschillende opzichten belangrijk af van de ‘laadbrug’ waar de firma De Poorter (net als Müller actief in de handel en scheepvaart van erts) sinds 1907 in haar privé-haven langs de Nieuwe Waterweg in Maassluis over beschikte.[[Noten H4#4-43|<sup>[43]</sup>]] | In feite waren de vier grijperwalkranen die Thomsen in 1912 aan de [[De aanleg van nieuwe havencomplexen|'''Maashaven''']] liet plaatsen, niet de eerste ‘laadbruggen’ in het Rotterdamse Waterweggebied. De constructie week echter in verschillende opzichten belangrijk af van de ‘laadbrug’ waar de firma De Poorter (net als Müller actief in de handel en scheepvaart van erts) sinds 1907 in haar privé-haven langs de Nieuwe Waterweg in Maassluis over beschikte.[[Noten H4#4-43|<sup>[43]</sup>]] | ||
− | Deze kraan had een vaste cabine en werkte met een lange draad die over de hele lengte van de brug liep (het is mogelijk dat dit principe gebaseerd was op de werking van kabelbanen in kolenwinplaatsen, waar de betrokken fabrikant, Bleichert uit Leipzig, zich op toelegde). Dit was in zekere zin ongemakkelijk door de vele katrollen en dergelijke waarover de draden geleid moesten worden. Het energieverbruik was hoger dan dat van de laadbruggen van Thomsen, die werden gebouwd door de Duisburgse machinefabriek DEMAG. Bij deze bruggen liep de [[Begrippenlijst#Kat|kat]] met de daaronder hangende grijper niet over een draad, maar over een rail onder de brug. De machinist zat in een mobiele cabine, zodat hij ‘mee kon lopen’ met de grijper en ook in het scheepsruim kon kijken. De machinist had dus een beter zicht op de overslagoperatie dan bij het gebruik van een vaste cabine, alhoewel er ook bij het gebruik van laadbruggen van het type DEMAG steeds een signaalman op het scheepsdek werd gestationeerd om aanwijzingen aan de kraanmachinist te geven. De bruggen met mobiele cabines waren wel moeilijker te bedienen en duurder in aanschaf.[[Noten H4#4-44|<sup>[44]</sup>]] De door Thomsen geplaatste laadbruggen kenden ook nog als bijzonderheid het systeem van een zogenaamde draailoopkat. De grijper kon zodoende een cirkel van 8,5 meter maken: groot genoeg voor het bestrijken van een geheel ruim. Hierdoor hoefde de kraan zelf tijdens de lossing van een ruim niet te worden verreden, waarmee belangrijk tijdverlies werd voorkomen. Op deze manier werd een belangrijk voordeel van een draaikraan op een brug [[begrippenlijst#Incorporeren|geïncorporeerd]] in de laadbrug. | + | Deze kraan had een vaste cabine en werkte met een lange draad die over de hele lengte van de brug liep (het is mogelijk dat dit principe gebaseerd was op de werking van kabelbanen in kolenwinplaatsen, waar de betrokken fabrikant, Bleichert uit Leipzig, zich op toelegde). Dit was in zekere zin ongemakkelijk door de vele katrollen en dergelijke waarover de draden geleid moesten worden. Het energieverbruik was hoger dan dat van de laadbruggen van Thomsen, die werden gebouwd door de Duisburgse machinefabriek DEMAG. Bij deze bruggen liep de [[Begrippenlijst#Kat|kat]] met de daaronder hangende grijper niet over een draad, maar over een rail onder de brug. De machinist zat in een mobiele cabine, zodat hij ‘mee kon lopen’ met de grijper en ook in het scheepsruim kon kijken. De machinist had dus een beter zicht op de overslagoperatie dan bij het gebruik van een vaste cabine, alhoewel er ook bij het gebruik van laadbruggen van het type DEMAG steeds een signaalman op het scheepsdek werd gestationeerd om aanwijzingen aan de kraanmachinist te geven. De bruggen met mobiele cabines waren wel moeilijker te bedienen en duurder in aanschaf.[[Noten H4#4-44|<sup>[44]</sup>]] |
+ | |||
+ | De door Thomsen geplaatste laadbruggen kenden ook nog als bijzonderheid het systeem van een zogenaamde draailoopkat. De grijper kon zodoende een cirkel van 8,5 meter maken: groot genoeg voor het bestrijken van een geheel ruim. Hierdoor hoefde de kraan zelf tijdens de lossing van een ruim niet te worden verreden, waarmee belangrijk tijdverlies werd voorkomen. Op deze manier werd een belangrijk voordeel van een draaikraan op een brug [[begrippenlijst#Incorporeren|geïncorporeerd]] in de laadbrug. |