Controle op de melkkwaliteit

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 9: Regel 9:
  
  
Bij de chemische en microbiologische bepalingen lag dat anders. Bacteriologische melkcontrole was een taak van stedelijke gezondheidscommissies en later van de keuringsdiensten. [[Afbeelding:05_G357_V_6_7.JPG|thumb|right|460px|Een laborant is in een zuivelfabriek bezig met onderzoek naar het vetgehalte van de melk (circa 1940).]]
+
Bij de chemische en microbiologische bepalingen lag dat anders. [[De kwaliteit van consumptiemelk|'''Bacteriologische melkcontrole''']] was een taak van stedelijke gezondheidscommissies en later van de keuringsdiensten.  
De particuliere melkfabrikanten wilden de kwaliteitscontrole echter in eigen hand houden, hetgeen in 1914 leidde tot de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Melkcontrole (NVM). De NVM stelde zich tot doel de introductie van nieuwe onderzoeksmethoden en de standaardisering van de controles te bevorderen. Dat dit niet van de ene op de andere dag te realiseren was, blijkt wel uit het feit dat vóór 1918 aan veel melkinrichtingen nog geen laboratorium was verbonden.[[Noten TIN20-3-H6#6-25|<sup>[25]</sup>]] Pas in de jaren twintig en dertig werden zuivelfabrieken geleidelijk voorzien van ruime, betegelde lokalen waar laboranten met het diploma van de Nederlandse Chemische Vereniging proeven uitvoerden.[[Noten TIN20-3-H6#6-26|<sup>[26]</sup>]] 
+
De Warenwet van 1919 kende de overheid een primaire taak toe bij de levensmiddelencontrole. Warenwetbesluiten legden de eisen vast die aan voedingsmiddelen moesten worden gesteld en de manier waarop op naleving ervan gecontroleerd zou moeten worden. De uitvoering van het Melkbesluit, een Warenwetbesluit uit 1925, lag in handen van de Keuringsdiensten van Waren, maar ook de zuivelfabrikanten zelf bleven de kwaliteit van hun producten controleren. Zij richtten daartoe in 1925 een melkcontrolestation in Den Haag op, met filialen over het hele land. De coöperatieve Federatie van Nederlandse Zuivelfabrikanten (FNZ) ging nog verder en stelde in 1926 een [[begrippenlijst#Certificaat|
+
echtheidscertificaat]] voor melkpoeder in, analoog aan de certificaten voor boter en kaas.
+
  
 +
[[Afbeelding:05_G357_V_6_7.JPG|thumb|right|460px|Een laborant is in een zuivelfabriek bezig met onderzoek naar het vetgehalte van de melk (circa 1940).]]
 +
De particuliere melkfabrikanten wilden de kwaliteitscontrole echter in eigen hand houden, hetgeen in 1914 leidde tot de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Melkcontrole (NVM). De NVM stelde zich tot doel de introductie van nieuwe onderzoeksmethoden en de standaardisering van de controles te bevorderen. Dat dit niet van de ene op de andere dag te realiseren was, blijkt wel uit het feit dat vóór 1918 aan veel melkinrichtingen nog geen laboratorium was verbonden.[[Noten TIN20-3-H6#6-25|<sup>[25]</sup>]]
  
Tot aan de invoering van het Melkbesluit van 1925 stonden het vetgehalte en het soortelijk gewicht centraal in de kwaliteitscontrole van melk - de zogenaamde ‘economische melkcontrole’. Met het melkbesluit kwam de nadruk te liggen op bepalingsmethoden waarmee voor de mens schadelijke ziektekiemen konden worden opgespoord en de gezondheid van het melkvee gecontroleerd.[[Noten TIN20-3-H6#6-27|<sup>[27]</sup>]] De vaststelling van de zuurgraad en de [[begrippenlijst#Peroxidase|
+
Pas in de jaren twintig en dertig werden zuivelfabrieken geleidelijk voorzien van ruime, betegelde lokalen waar laboranten met het diploma van de Nederlandse Chemische Vereniging proeven uitvoerden.[[Noten TIN20-3-H6#6-26|<sup>[26]</sup>]] 
peroxidase]] reactie, respectievelijk voor de bepaling van de versheid en de mate van bedorvenheid van melk, waren al langer bekend, net als manieren om de bacteriologische kwaliteit vast te stellen: de [[begrippenlijst#Katalase|
+
De [[Warenwet en vleeskeuringswet|'''Warenwet van 1919''']] kende de overheid een primaire taak toe bij de levensmiddelencontrole. Warenwetbesluiten legden de eisen vast die aan voedingsmiddelen moesten worden gesteld en de manier waarop op naleving ervan gecontroleerd zou moeten worden. De uitvoering van het Melkbesluit, een Warenwetbesluit uit 1925, lag in handen van de Keuringsdiensten van Waren, maar ook de zuivelfabrikanten zelf bleven de kwaliteit van hun producten controleren. Zij richtten daartoe in 1925 een melkcontrolestation in Den Haag op, met filialen over het hele land. De coöperatieve Federatie van Nederlandse Zuivelfabrikanten (FNZ) ging nog verder en stelde in 1926 een [[begrippenlijst#Certificaat|echtheidscertificaat]] voor melkpoeder in, analoog aan de certificaten voor boter en kaas.
katalase]]proef, de [[begrippenlijst#Reductase|
+
 
reductase]] proef en de bepaling van het kiemgetal. De [[begrippenlijst#Fosfatase|
+
 
fosfataseproef]], waarmee de pasteurisatiegraad van de melk kon worden bepaald, was nieuw en dateerde uit 1934. Voor veel bedrijfslaboratoria was toepassing van deze methode aanvankelijk te ingewikkeld. Veel zuivelcontroleurs en laboranten verzetten zich tegen het toepassen van het meer [[begrippenlijst#Geavanceerd|
+
Tot aan de invoering van het Melkbesluit van 1925 stonden het vetgehalte en het soortelijk gewicht centraal in de kwaliteitscontrole van melk - de zogenaamde ‘economische melkcontrole’. Met het melkbesluit kwam de nadruk te liggen op bepalingsmethoden waarmee voor de mens schadelijke ziektekiemen konden worden opgespoord en de gezondheid van het melkvee gecontroleerd.[[Noten TIN20-3-H6#6-27|<sup>[27]</sup>]] De vaststelling van de zuurgraad en de [[begrippenlijst#Peroxidase|peroxidase]] reactie, respectievelijk voor de bepaling van de versheid en de mate van bedorvenheid van melk, waren al langer bekend, net als manieren om de bacteriologische kwaliteit vast te stellen: de [[begrippenlijst#Katalase|katalase]]proef, de [[begrippenlijst#Reductase|reductase]] proef en de bepaling van het kiemgetal.  
 +
 
 +
De [[begrippenlijst#Fosfatase|fosfataseproef]], waarmee de [[Een wetenschappelijke benadering van het fabricageproces|'''pasteurisatiegraad''']] van de melk kon worden bepaald, was nieuw en dateerde uit 1934. Voor veel bedrijfslaboratoria was toepassing van deze methode aanvankelijk te ingewikkeld. Veel zuivelcontroleurs en laboranten verzetten zich tegen het toepassen van het meer [[begrippenlijst#Geavanceerd|
 
geavanceerde]] bacteriologische onderzoek binnen de daarvoor niet goed geoutilleerde fabriekslaboratoria. Deze weerstand werd in de jaren dertig echter geleidelijk overwonnen door de uitvoerbaarheid van de controles te verbeteren, onder andere door de toepassing van kant en klare voedingsbodems voor de [[begrippenlijst#Bacterieculture|
 
geavanceerde]] bacteriologische onderzoek binnen de daarvoor niet goed geoutilleerde fabriekslaboratoria. Deze weerstand werd in de jaren dertig echter geleidelijk overwonnen door de uitvoerbaarheid van de controles te verbeteren, onder andere door de toepassing van kant en klare voedingsbodems voor de [[begrippenlijst#Bacterieculture|
 
bacteriecultures]] geleverd door gespecialiseerde bedrijven. Bovendien stelden sommige fabriekslaboratoria universitair geschoolde bacteriologen en scheikundigen aan, die tot dan toe slechts bij uitzondering binnen de zuivelindustrie waren te vinden.  
 
bacteriecultures]] geleverd door gespecialiseerde bedrijven. Bovendien stelden sommige fabriekslaboratoria universitair geschoolde bacteriologen en scheikundigen aan, die tot dan toe slechts bij uitzondering binnen de zuivelindustrie waren te vinden.  

Versie op 14 apr 2008 15:34