Het merkartikel
Van Techniek in Nederland
Regel 3: | Regel 3: | ||
Geconserveerde waren, zoals groenten, lagen uiteraard verpakt in de etalages, maar ook andere voedings- en genotmiddelen - beschuit, koekjes, chocolade - werden in 1920 als merkartikel verkocht.[[Noten TIN20-3-H3#3-3|<sup>[3]</sup>]] | Geconserveerde waren, zoals groenten, lagen uiteraard verpakt in de etalages, maar ook andere voedings- en genotmiddelen - beschuit, koekjes, chocolade - werden in 1920 als merkartikel verkocht.[[Noten TIN20-3-H3#3-3|<sup>[3]</sup>]] | ||
De gewoonte de waren los af te wegen en in een papieren zak te verkopen of in een van huis meegebrachte pot of pan te doen, nam snel af. Artikelen waren op deze manier immers niet hygiënisch beschermd ‘tegen stof en vliegenvuil’, iets dat sommigen in deze periode als ouderwets beschouwden. | De gewoonte de waren los af te wegen en in een papieren zak te verkopen of in een van huis meegebrachte pot of pan te doen, nam snel af. Artikelen waren op deze manier immers niet hygiënisch beschermd ‘tegen stof en vliegenvuil’, iets dat sommigen in deze periode als ouderwets beschouwden. | ||
− | Voor consumenten was een nadeel van verpakking in [[Blik, glas en papier|'''blik''']] echter dat niet viel te zien wat er precies in zat en wat de kwaliteit ervan was. Blikverpakking was daarom bij de consument aanvankelijk niet populair. Het vertrouwen in de kwaliteit van voedsel moest op een nieuwe manier worden verworven. | + | Voor consumenten was een nadeel van verpakking in [[Blik, glas en papier|'''blik''']] echter dat niet viel te zien wat er precies in zat en wat de kwaliteit ervan was. Blikverpakking was daarom bij de consument aanvankelijk niet populair. Het [[Verpakking, smaak en bedieningsgemak|'''vertrouwen in de kwaliteit van voedsel''']] moest op een nieuwe manier worden verworven. |
Het valt op dat in deze periode producenten en verhandelaars zich de consumenten van hun producten steeds vaker voorstellen als [[Prelude op de consumptiemaatschappij|'''‘huisvrouwen’ of ‘huismoeders’'' ]] in plaats van grootverbruikers als leger, vloot of koloniën. Aanbieders van [[Verpakking van levensmiddelen|'''verpakte merkartikelen''']] ging het er nu om de kooksters in gezinnen aan te sporen tot het openen van hun huishoudportemonnee. Ze dienden het loon of salaris van de kostwinners te besteden aan hun waren of in hun winkel. | Het valt op dat in deze periode producenten en verhandelaars zich de consumenten van hun producten steeds vaker voorstellen als [[Prelude op de consumptiemaatschappij|'''‘huisvrouwen’ of ‘huismoeders’'' ]] in plaats van grootverbruikers als leger, vloot of koloniën. Aanbieders van [[Verpakking van levensmiddelen|'''verpakte merkartikelen''']] ging het er nu om de kooksters in gezinnen aan te sporen tot het openen van hun huishoudportemonnee. Ze dienden het loon of salaris van de kostwinners te besteden aan hun waren of in hun winkel. | ||
Regel 34: | Regel 34: | ||
'''Prijsafspraken''' | '''Prijsafspraken''' | ||
− | Via de Fiva, de Vereniging van Fabrikanten en Importeurs van Verbruiksartikelen (1928), legden deze fabrikanten collectief minimumprijzen op aan grossiers en winkeliers.[[Noten TIN20-3-H3#3-7|<sup>[7]</sup>]] ''Massaproductie'' van verpakte merkartikelen gaf producenten de gelegenheid zich via reclame naamsbekendheid en vertrouwen in de kwaliteit bij consumenten te verwerven. Ze poogden zo de groeiende invloed van de tussenhandel, die de producenten tegen elkaar uitspeelde, te beperken en over de hoofden van de detaillisten heen de verzwakte relatie tussen producent en consument te verstevigen. Afnemers werden van levering uitgesloten indien ze zich niet aan de prijsafspraken hielden, waardoor winkeliers niet met merkartikelen konden stunten.[[Noten TIN20-3-H3#3-8|<sup>[8]</sup>]] Pas na 1960 veranderde deze situatie, toen de nieuwe discountzaken Dirk van den Broek en Jacques Hermans zich niet meer aan de prijsafspraken hielden en zo het einde inluidden van het monopolie van de merkartikelen. Intussen waren de producten bij consumenten bekend, bemind en onmisbaar geworden. | + | Via de Fiva, de Vereniging van Fabrikanten en Importeurs van Verbruiksartikelen (1928), legden deze fabrikanten collectief minimumprijzen op aan grossiers en winkeliers.[[Noten TIN20-3-H3#3-7|<sup>[7]</sup>]] |
+ | [[Opkomst van grootschalige productie en distributie|'''''Massaproductie''''']] van verpakte merkartikelen gaf producenten de gelegenheid zich via reclame naamsbekendheid en vertrouwen in de kwaliteit bij consumenten te verwerven. Ze poogden zo de groeiende invloed van de tussenhandel, die de producenten tegen elkaar uitspeelde, te beperken en over de hoofden van de detaillisten heen de verzwakte relatie tussen producent en consument te verstevigen. | ||
+ | |||
+ | Afnemers werden van levering uitgesloten indien ze zich niet aan de prijsafspraken hielden, waardoor winkeliers niet met merkartikelen konden stunten.[[Noten TIN20-3-H3#3-8|<sup>[8]</sup>]] | ||
+ | Pas na 1960 veranderde deze situatie, toen de nieuwe discountzaken Dirk van den Broek en Jacques Hermans zich niet meer aan de prijsafspraken hielden en zo het einde inluidden van het monopolie van de merkartikelen. Intussen waren de producten bij consumenten bekend, bemind en onmisbaar geworden. |