Het ontstaan van een koelindustrie in nederland
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | Met het beëindigen van de oorlog kwam tevens een einde aan de internationaal gunstige uitzonderingspositie van de Nederlandse visserij en stagneerde de [[begrippenlijst#Hausse| | + | [[Afbeelding:05_G357_V_8_3.JPG|thumb|410px|right|In dit laboratorium lukte het Kamerlingh Omnes in 1908 om helium vloeibaar te maken bij een temperatuur van -269°C.]] |
− | hausse]] binnen de visserij. De Vereeniging van Reders van Visschersvaartuigen te IJmuiden schoof haar plannen voor een vriesinrichting op de lange baan ‘ten gevolge van de treurige toestanden in het visscherij-bedrijf, welke op het ogenblik alles onmogelijk maken’. | + | |
− | Het Rijk kon alleen hopen de omvangrijke investering die ze had gedaan met de koop van de octrooirechten, terug te verdienen wanneer de methode werd toegepast. Gezien de inzakkende binnenlandse vraag, lag stimulering van de export voor de hand. Om deze reden stimuleerde Bottemanne de Stoomvaart-Maatschappij Nederland (SMN) het transport en verbruik van volgens de methode-Ottesen bevroren vis te proberen. In 1922 vervoerde deze scheepvaartmaatschappij de eerste door de Vereenigde IJsfabrieken bevroren vis naar Indië. Op 29 augustus 1922 noteerde de administrateur van de scheepvaartmaatschappij te Genua: | + | |
− | Afzet van bevroren vis in het binnenland was problematisch gezien de vrijwel volkomen afwezigheid van een koudeketen voor de distributie en verkoop. | + | '''Methode-Ottesen in de ijskast?''' |
− | Dat de bevriezingsmethode volgens Ottesen niet doorbrak, betekende een forse strop voor het Rijk, dat zijn rechtspositie op dit gebied nu niet te gelde kon maken. In 1924 werden over deze zaak vragen gesteld in de Tweede Kamer. De verantwoordelijke minister verdedigde zich door te wijzen op het voedselgebrek ten tijde van de aankoop van het octrooi. | + | |
+ | Met het beëindigen van de oorlog kwam tevens een einde aan de internationaal gunstige uitzonderingspositie van de Nederlandse visserij en stagneerde de [[begrippenlijst#Hausse|hausse]] binnen de visserij. De Vereeniging van Reders van Visschersvaartuigen te IJmuiden schoof haar plannen voor een vriesinrichting op de lange baan ''‘ten gevolge van de treurige toestanden in het visscherij-bedrijf, welke op het ogenblik alles onmogelijk maken’.''[[Noten TIN20-3-H8#8-19|<sup>[19]</sup>]] | ||
+ | |||
+ | De directeur van de in IJmuiden gevestigde N.V. Vereenigde IJsfabrieken, K.H. Tusenius, toonde daarentegen wel belangstelling voor toepassing van de methode, zij het voorlopig als experiment. De N.V. Vereenigde IJsfabrieken was net zozeer een uitvloeisel van de Eerste Wereldoorlog als de aankoop van het octrooi-Ottesen door het Rijk. | ||
+ | |||
+ | De onderneming was ontstaan in 1916, ten tijde van de hausse op visserijgebied, met de overname van ijsfabriek ‘De Noordpool’ door ijsfabriek ‘IJmuiden’. Deze aankoop was vergezeld gegaan van een omvangrijke uitbreiding en modernisering van de installatie. Om het rendement hiervan veilig te stellen, wilde de onderneming graag de nieuwe conserveringswijze voor vis toepassen. Tusenius kreeg in 1920 toestemming van het ministerie van Landbouw om kosteloos volgens het octrooi-Ottesen te werken en ging aan de slag. In 1920 en de volgende jaren vroor de Vereenigde IJsfabrieken telkens kleine hoeveelheden vis in, die ze vervolgens aan de man bracht. | ||
+ | |||
+ | |||
+ | '''Redding voor methode-Ottesen door toename export naar Indië''' | ||
+ | |||
+ | Het Rijk kon alleen hopen de omvangrijke investering die ze had gedaan met de koop van de octrooirechten, terug te verdienen wanneer de methode werd toegepast. Gezien de inzakkende binnenlandse vraag, lag stimulering van de export voor de hand. Om deze reden stimuleerde Bottemanne de Stoomvaart-Maatschappij Nederland (SMN) het transport en verbruik van volgens de [[Invriezen van vis tijdens de Eerste Wereldoorlog|'''methode-Ottesen bevroren vis''']] te proberen. | ||
+ | |||
+ | In 1922 vervoerde deze scheepvaartmaatschappij de eerste door de Vereenigde IJsfabrieken bevroren vis naar Indië. Op 29 augustus 1922 noteerde de administrateur van de scheepvaartmaatschappij te Genua: ‘''De Ottesen visch is verre te verkiezen boven de versch ingeladen.’'' Ook de rapporten uit Batavia en van de retourreis waren lovend. Helemaal vergelijkbaar met verse waar was de vis echter niet. Het hoofd van de Civiele Dienst constateerde na terugkeer: ''‘Hoewel ze niet zo fijn van smaak waren als versche visch, werd absoluut geen onaangename bijsmaak geconstateerd.’''[[Noten TIN20-3-H8#8-20|<sup>[20]</sup>]] E | ||
+ | |||
+ | Een ander rapport van de SMN stelde de smaak van de in pekel bevroren vis gelijk met die van de met koude lucht bevroren exemplaren. Ook in 1923, 1924 en 1925 vervoerde de SMN volgens de methode-Ottesen bevroren vis naar Indië, net als de Rotterdamse Lloyd. De exporten lokten protesten uit van fabrikanten en handelaren van bevroren levensmiddelen op Java en Sumatra, die klaagden over oneerlijke concurrentie. Een eigenaar van een vrieshuis in Bandoeng stelde ''‘dat (...) slechts een firma in Indië en een klein gedeelte van het Indische publiek bevoorrecht wordt’.''[[Noten TIN20-3-H8#8-21|<sup>[21]</sup>]] | ||
+ | Bottemanne en de minister van Landbouw lieten aan de betrokken handelaren weten dat ze zelf ook de in [[Begrippenlijst#Pekel|pekel]] bevroren vis konden afnemen. | ||
+ | |||
+ | Gedurende het gehele [[Begrippenlijst#Interbellum|Interbellum]] bleven de Vereenigde IJsfabrieken vis in pekel bevriezen, deels voor eigen rekening, deels in opdracht van derden. | ||
+ | |||
+ | [[Afbeelding:TIN20III_blz345_boven.jpg|thumb|400px|right|Omvang Nederlandse vissersvloot (1911-1939).]] De gewenste doorbraak bleef echter uit en de afzet bleef achter bij de verwachtingen. | ||
+ | |||
+ | |||
+ | '''Vriescapaciteit belangrijkste knelpunt''' | ||
+ | |||
+ | De capaciteit van de koudeketen was de [[Begrippenlijst#bottleneck|bottleneck]]. Bottemanne schreef op 15 december 1922 aan de minister van Koloniën: ''‘Het transport zou aanmerkelijk groter kunnen zijn, indien steeds over voldoende vriesruimte in de schepen van de “Nederland” en de Rotterdamsche Lloyd beschikbaar was. Reeds verscheidene weken heeft men geen visch kunnen bevriezen bij gebrek aan gelegenheid tot verscheping.’''[[Noten TIN20-3-H8#8-22|<sup>[22]</sup>]] | ||
+ | |||
+ | Afzet van bevroren vis in het binnenland was problematisch gezien de vrijwel volkomen afwezigheid van een koudeketen voor de distributie en verkoop.[[Noten TIN20-3-H8#8-23|<sup>[23]</sup>]] | ||
+ | Het Nederlandse publiek zou bovendien de bevroren vis links laten liggen. Een door de regering samengestelde onderzoekscommissie ‘inzake de conserveering van visch’ concludeerde in 1937: ''‘Bevroren visch (...) verkeert tegenover het versche product in het nadeel, daar de consument aan versche visch de voorkeur geeft boven bevroren visch.’'' Bovendien: ''‘Uit het feit, dat (...) sommige hotelbedrijven bereids bevroren visch in plaats van versch accepteren, volgt nog niet, dat het visetend publiek hier te lande, dit ook zal doen in de toekomst.’''[[Noten TIN20-3-H8#8-24|<sup>[24]</sup>]] | ||
+ | |||
+ | Door de beperkte omvang van het land en de ligging van IJmuiden aan het spoorwegnet was verse zeevis overal verkrijgbaar, diepgevroren vis kon hiertegen niet concurreren. De commissie verwachtte dat het bevriezen van vis alleen lonend kon worden wanneer ze eerst werd voorbewerkt, bijvoorbeeld door deze te [[begrippenlijst#Fileren|fileren]]. Dit diende aan boord van de vissersschepen te gebeuren, die hiertoe van vriesinstallaties moesten worden voorzien. Tegen de achtergrond van de crisis in de visserij in de jaren dertig was dit echter toekomstmuziek (zie grafiek 8.1 en 8.2).[[Noten TIN20-3-H8#8-25|<sup>[25]</sup>]] | ||
+ | |||
+ | [[Afbeelding:TIN20III_blz345_onder.jpg|thumb|right|400px|Totaal aangevoerde vis (1911-1939).]] | ||
+ | |||
+ | |||
+ | '''Kamervragen''' | ||
+ | |||
+ | Dat de bevriezingsmethode volgens Ottesen niet doorbrak, betekende een forse strop voor het Rijk, dat zijn rechtspositie op dit gebied nu niet te gelde kon maken. In 1924 werden over deze zaak vragen gesteld in de Tweede Kamer. De verantwoordelijke minister verdedigde zich door te wijzen op het voedselgebrek ten tijde van de aankoop van het octrooi.[[Noten TIN20-3-H8#8-26|<sup>[26]</sup>]] | ||
+ | |||
+ | Toen in de jaren dertig het bevriezen van levensmiddelen door blootstelling aan koude lucht met behulp van zogeheten platenvriezers in zwang raakte, werd deze methode in Nederland vooral toegepast op groenten en fruit en slechts op zeer kleine schaal op vis.[[Noten TIN20-3-H8#8-27|<sup>[27]</sup>]] | ||
+ | Pas onder de bijzondere omstandigheden van de Tweede Wereldoorlog kwam toepassing voor vis weer serieus op de agenda.[[Noten TIN20-3-H8#8-28|<sup>[28]</sup>]] |