Het malen met een windmolen
Van Techniek in Nederland
Regel 24: | Regel 24: | ||
'''Windmolen''' | '''Windmolen''' | ||
− | Wind was in de graanmaalderij tot het midden van de negentiende eeuw verreweg de belangrijkste energiebron. Het is de reden waarom wij het windmolenbedrijf als uitgangspunt nemen voor de verdere [[Begrippenlijst#Analyse|analyse]] van de veranderingen die zich na 1850 voltrokken. | + | Wind was in de [[Korenmolenaar als beroep|'''graanmaalderij''']] tot het midden van de negentiende eeuw verreweg de belangrijkste energiebron. Het is de reden waarom wij het windmolenbedrijf als uitgangspunt nemen voor de verdere [[Begrippenlijst#Analyse|analyse]] van de veranderingen die zich na 1850 voltrokken. |
[[Afbeelding:TIN19_blz74.jpg|thumb|300px|right|Doorsnede van een windkorenmolen]] | [[Afbeelding:TIN19_blz74.jpg|thumb|300px|right|Doorsnede van een windkorenmolen]] | ||
Regel 44: | Regel 44: | ||
Bij grote veranderingen in de windsnelheid moest de molenaar zelf ingrijpen en bij onregelmatige wind had hij veel te regelen. Een te grote snelheid bij harde wind voorkwam hij door een vergroting van de graantoevoer via de schoe te combineren met een hogere maaldruk tussen de stenen, waartoe hij de loper iets liet zakken door middel van de lichtboom. De bediening van de schoe en de lichtboom kon eveneens gebeuren vanaf de maalzolder, met touwen nabij de meelkoker. De molenaar hield zijn hand in het meel dat uit de meelkoker kwam en voelde de kwaliteit. Onderwijl luisterde hij naar het <zingen> van de stenen en het tikken van de aanslag van de schoe, waaraan hij de draaisnelheid van de loper herkende. Maar ook deze wijze van snelheidsregelen had zijn grenzen, want men kon dan wel iets 'remmen' door een dikkere laag maalgoed, maar als die laag te dik werd, maalden de stenen niet goed meer. Een dunne laag maalgoed, dus een heel geringe afstand tussen de stenen, was evenmin goed. Het risico was dat de toch al onvermijdelijke wrijvingswarmte te hoog werd. Dat gaf aan het meel een branderige geur en een donkerder kleur mee en beïnvloedde de bakkwaliteit.[[Noten TIN19-1-H3#3-7|<sup>[7]</sup>]] | Bij grote veranderingen in de windsnelheid moest de molenaar zelf ingrijpen en bij onregelmatige wind had hij veel te regelen. Een te grote snelheid bij harde wind voorkwam hij door een vergroting van de graantoevoer via de schoe te combineren met een hogere maaldruk tussen de stenen, waartoe hij de loper iets liet zakken door middel van de lichtboom. De bediening van de schoe en de lichtboom kon eveneens gebeuren vanaf de maalzolder, met touwen nabij de meelkoker. De molenaar hield zijn hand in het meel dat uit de meelkoker kwam en voelde de kwaliteit. Onderwijl luisterde hij naar het <zingen> van de stenen en het tikken van de aanslag van de schoe, waaraan hij de draaisnelheid van de loper herkende. Maar ook deze wijze van snelheidsregelen had zijn grenzen, want men kon dan wel iets 'remmen' door een dikkere laag maalgoed, maar als die laag te dik werd, maalden de stenen niet goed meer. Een dunne laag maalgoed, dus een heel geringe afstand tussen de stenen, was evenmin goed. Het risico was dat de toch al onvermijdelijke wrijvingswarmte te hoog werd. Dat gaf aan het meel een branderige geur en een donkerder kleur mee en beïnvloedde de bakkwaliteit.[[Noten TIN19-1-H3#3-7|<sup>[7]</sup>]] | ||
In het uiterste geval leidde de wrijvingswarmte tot brand - inderdaad het roemloos einde van een groot aantal windmolens. | In het uiterste geval leidde de wrijvingswarmte tot brand - inderdaad het roemloos einde van een groot aantal windmolens. | ||
+ | |||
[[Afbeelding:TIN19_blz73_onder.jpg|thumb|310px|left|De molenaar voelt de fijnheid van het meel]] | [[Afbeelding:TIN19_blz73_onder.jpg|thumb|310px|left|De molenaar voelt de fijnheid van het meel]] | ||
Regel 53: | Regel 54: | ||
− | De meelkwaliteit hing van zeer verschillende factoren af, onder andere van de graansoort en het land of de streek van herkomst van het graan. Zo had het meel van harde tarwesoorten een donkerder kleur, voelde scherper aan en was [[Begrippenlijst#Aromatisch|aromatischer]] dan die van de zachte tarwe. De tarwe van de Oostzeelanden werd meer gewaardeerd dan de Nederlandse en de Franse, maar op haar beurt overtroffen door de Amerikaanse tarwe die in de tweede helft van de negentiende eeuw in grote hoeveelheden Nederland binnenstroomde. Behalve de verschillen tussen rogge en tarwe, waar we verderop op zullen terugkomen, leverde elke soort rogge en tarwe een meel met andere bakkwaliteiten. Vooral de hoeveelheid [[begrippenlijst#Gluten|gluten]] speelde daarin een belangrijke rol, maar over de eigenschappen van verschillende meelsoorten was omstreeks 1860 nog weinig bekend.[[Noten TIN19-1-H3#3-8|<sup>[8]</sup>]] | + | De [[Meel en gezondheid|'''meelkwaliteit''']] hing van zeer verschillende factoren af, onder andere van de graansoort en het land of de streek van herkomst van het graan. Zo had het meel van harde tarwesoorten een donkerder kleur, voelde scherper aan en was [[Begrippenlijst#Aromatisch|aromatischer]] dan die van de zachte tarwe. De tarwe van de Oostzeelanden werd meer gewaardeerd dan de Nederlandse en de Franse, maar op haar beurt overtroffen door de Amerikaanse tarwe die in de tweede helft van de negentiende eeuw in grote hoeveelheden Nederland binnenstroomde. Behalve de verschillen tussen rogge en tarwe, waar we verderop op zullen terugkomen, leverde elke soort rogge en tarwe een meel met andere bakkwaliteiten. Vooral de hoeveelheid [[begrippenlijst#Gluten|gluten]] speelde daarin een belangrijke rol, maar over de eigenschappen van verschillende meelsoorten was omstreeks 1860 nog weinig bekend.[[Noten TIN19-1-H3#3-8|<sup>[8]</sup>]] |