De guano
Van Techniek in Nederland
Regel 8: | Regel 8: | ||
Uit deze opsomming kan om te beginnen geconcludeerd worden dat de verbreiding van deze innovatie zeer snel verliep: nog maar nauwelijks was het nieuws over de nieuwe meststof bekend geworden, of in vrijwel alle delen van het land begonnen een aantal landbouwkundigen, grootgrondbezitters en (here)boeren ermee te experimenteren. Een aantal van hen publiceerde de resultaten ervan, zodat de guano spoedig <veel besproken> genoemd kon worden. In de jaren die volgden, treffen we in de verschillende landbouwperiodieken en verslagen nog regelmatig gegevens aan over andere experimenten en de vermelding van de toename van het verbruik van de meststof in vrijwel alle delen van het land. Het landbouwverslag van 1851 vermeldt bijvoorbeeld in Boxmeer <de laatste drie jaren ook guano, bij de graansoorten, uit gebrek aan mest> gebruikt werd. Het verslag van 1854 noemt een toename van het verbruik in Noord-Brabant en Zuid-Holland. In het landbouwverslag van 1865 wordt, om nog een voorbeeld te geven, melding gemaakt van een stijging van het guano-gebruik in het Zutphense, waardoor te Bredevoort <de waarde van het bouwland sedert het algemeen gebruiken van die meststof, van 1500 tot 2000 gulden het bunder gestegen> is. De gegevens over de in- en uitvoer van de guano maken het mogelijk een indruk te krijgen van het verbruik in de Nederlandse landbouw: deze nam toe van gemiddeld per jaar 600 ton in 1845/54 via 1300 ton in 1855/64 naar 6900 ton in 1865/74, waarna een daling volgde naar 5100 ton in 1875/84 en 3400 ton in 1885/94. | Uit deze opsomming kan om te beginnen geconcludeerd worden dat de verbreiding van deze innovatie zeer snel verliep: nog maar nauwelijks was het nieuws over de nieuwe meststof bekend geworden, of in vrijwel alle delen van het land begonnen een aantal landbouwkundigen, grootgrondbezitters en (here)boeren ermee te experimenteren. Een aantal van hen publiceerde de resultaten ervan, zodat de guano spoedig <veel besproken> genoemd kon worden. In de jaren die volgden, treffen we in de verschillende landbouwperiodieken en verslagen nog regelmatig gegevens aan over andere experimenten en de vermelding van de toename van het verbruik van de meststof in vrijwel alle delen van het land. Het landbouwverslag van 1851 vermeldt bijvoorbeeld in Boxmeer <de laatste drie jaren ook guano, bij de graansoorten, uit gebrek aan mest> gebruikt werd. Het verslag van 1854 noemt een toename van het verbruik in Noord-Brabant en Zuid-Holland. In het landbouwverslag van 1865 wordt, om nog een voorbeeld te geven, melding gemaakt van een stijging van het guano-gebruik in het Zutphense, waardoor te Bredevoort <de waarde van het bouwland sedert het algemeen gebruiken van die meststof, van 1500 tot 2000 gulden het bunder gestegen> is. De gegevens over de in- en uitvoer van de guano maken het mogelijk een indruk te krijgen van het verbruik in de Nederlandse landbouw: deze nam toe van gemiddeld per jaar 600 ton in 1845/54 via 1300 ton in 1855/64 naar 6900 ton in 1865/74, waarna een daling volgde naar 5100 ton in 1875/84 en 3400 ton in 1885/94. | ||
Deze gegevens maken duidelijk dat de meststof in een behoefte voorzag. Het belangrijkste voordeel ervan was dat het een krachtige meststof was, waarvan een relatief kleine hoeveelheid al effect sorteerde. Experimenten van G. Rijnders, hereboer op Groot Zeedijk in Groningen, lieten bijvoorbeeld zien dat de bemestende waarde van 1 ton guano groter was dan van 30 ton paarde-, runder- of varkensmest. De transportkosten van de guano waren relatief gering vergeleken bijvoorbeeld met de transportkosten van stadsvuil of beer, dat een veel geringere bemestende waarde per ton had. Daardoor kon de guano ook in afgelegen streken rendabel gebruikt worden. Het transportprobleem was namelijk cruciaal bij de <mestcyclus> in de pre-industriële economie. De Hollandse steden produceerden weliswaar grote hoeveelheden mest- en afvalstoffen, maar de kosten verbonden aan het verzamelen en vervoeren ervan naar de zandgronden waar een groot mesttekort bestond, waren prohibitief hoog. Door de veel gunstiger verhouding tussen mestwaarde en gewicht rendeerde het wel om guano uit Peru te importeren en naar bijvoorbeeld de Achterhoek te transporteren, maar niet om beer vanuit Amsterdam naar Zutphen te vervoeren. | Deze gegevens maken duidelijk dat de meststof in een behoefte voorzag. Het belangrijkste voordeel ervan was dat het een krachtige meststof was, waarvan een relatief kleine hoeveelheid al effect sorteerde. Experimenten van G. Rijnders, hereboer op Groot Zeedijk in Groningen, lieten bijvoorbeeld zien dat de bemestende waarde van 1 ton guano groter was dan van 30 ton paarde-, runder- of varkensmest. De transportkosten van de guano waren relatief gering vergeleken bijvoorbeeld met de transportkosten van stadsvuil of beer, dat een veel geringere bemestende waarde per ton had. Daardoor kon de guano ook in afgelegen streken rendabel gebruikt worden. Het transportprobleem was namelijk cruciaal bij de <mestcyclus> in de pre-industriële economie. De Hollandse steden produceerden weliswaar grote hoeveelheden mest- en afvalstoffen, maar de kosten verbonden aan het verzamelen en vervoeren ervan naar de zandgronden waar een groot mesttekort bestond, waren prohibitief hoog. Door de veel gunstiger verhouding tussen mestwaarde en gewicht rendeerde het wel om guano uit Peru te importeren en naar bijvoorbeeld de Achterhoek te transporteren, maar niet om beer vanuit Amsterdam naar Zutphen te vervoeren. | ||
− | Daar kwam bij dat door het relatief geringe gewicht de kosten verbonden aan het op het land brengen van de guano laag waren. Het experiment van H.Budde jr uit 1843 wees al uit dat men, ten aanzien der guano, met hetzelfde personeel en gespan, veel meer grond kan bemesten en bewerken, dan ten aanzien van den stalmest, daar de 400 Ned. ponden guano, met ééne kar en één paard kunnen vervoerd worden, terwijl men 55 maal, met eenen tweespannigen wagen, denzelfden weg moet afleggen, om den stalmest op een even groot stuk lands te brengen. Ook tot het afladen, overstrooijen, in vooren eggen en onderploegen, wordt, bij de aanwending van stalmest, meer personeel en tijd gevorderd, terwijl de guano door één man, en, te gelijker tijd, door eenen anderen het graan gezaaid wordt, waarna guano en graan te zamen, worden ondergeëgd. | + | Daar kwam bij dat door het relatief geringe gewicht de kosten verbonden aan het op het land brengen van de guano laag waren. Het experiment van H.Budde jr uit 1843 wees al uit |
+ | |||
+ | dat men, ten aanzien der guano, met hetzelfde personeel en gespan, veel meer grond kan bemesten en bewerken, dan ten aanzien van den stalmest, daar de 400 Ned. ponden guano, met ééne kar en één paard kunnen vervoerd worden, terwijl men 55 maal, met eenen tweespannigen wagen, denzelfden weg moet afleggen, om den stalmest op een even groot stuk lands te brengen. Ook tot het afladen, overstrooijen, in vooren eggen en onderploegen, wordt, bij de aanwending van stalmest, meer personeel en tijd gevorderd, terwijl de guano door één man, en, te gelijker tijd, door eenen anderen het graan gezaaid wordt, waarna guano en graan te zamen, worden ondergeëgd. | ||
Tenslotte liet de guano geen onkruiden achter, wat bij stalmest wel het geval was. | Tenslotte liet de guano geen onkruiden achter, wat bij stalmest wel het geval was. |