Veranderingen in de bedrijfsvoering in het molenbedrijf
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | De ambtelijke formaliteiten die het molenbedrijf omgaven, verhinderden echter een werkelijk optimale benutting van een stoomwerktuig. Malen tussen zonsondergang en zonsopkomst mocht slechts bij uitzondering | + | De ambtelijke formaliteiten die het molenbedrijf omgaven, verhinderden echter een werkelijk optimale benutting van een stoomwerktuig. Malen tussen zonsondergang en zonsopkomst mocht slechts bij uitzondering Ook Cantillon had steeds verzoeken moeten indienen. Het graan moest nog steeds zak voor zak worden verwerkt, formulieren en ambtenaren bleven het maalproces begeleiden. Totdat aan dit systeem een einde kwam (op 1 januari 1856), lag het enige, maar belangrijke voordeel van stoom in de onafhankelijkheid van de natuurelementen. De ondernemer had echter ook een aantal problemen te overwinnen. Allereerst moest de stoominstallatie aangeschaft worden. Stoomketels en stoommachines bestonden in alle soorten en maten. De plaatsing vereiste afstemming van het drijfwerk, de pijpleidingen, de fundamenten, etc. op de bestaande situatie. Het plaatsen van een stoominstallatie kon men vergelijken met constructiewerk, waarbij een ontwerp werd gemaakt toegesneden op de plaatselijke behoeften, eisen en omstandigheden. Dit was doorgaans het werk van de machinefabrikant. |
Na plaatsing moest de installatie bediend en onderhouden worden, meestal door de molenaar zelf of zijn knecht, die daarvoor een korte opleiding kregen van de machinefabrikant. In de Haarlemse stoom-rijstpelmolen <Het Anker> werkte ene Willem Beijer, die volgens de Amsterdamse machinefabriek Schutte & Weiler voldoende ervaring had met het <dirigeren van het werktuig.> Eenzelfde aanbeveling konden zij ook geven voor de machinist die op de stoomkorenmolen <De Vriendschap> in de hoofdstad kwam te werken.(53)Het kostte enige tijd om de specifieke hoedanigheid van een stoominstallatie te leren kennen. Maximaal rendement van de machine, optimaal gebruik van de installatie en minimaal gebruik van steenkool, smeermiddelen, stoom en materialen verkreeg de stoommolenaar door de ervaring en het omgaan met de installatie. | Na plaatsing moest de installatie bediend en onderhouden worden, meestal door de molenaar zelf of zijn knecht, die daarvoor een korte opleiding kregen van de machinefabrikant. In de Haarlemse stoom-rijstpelmolen <Het Anker> werkte ene Willem Beijer, die volgens de Amsterdamse machinefabriek Schutte & Weiler voldoende ervaring had met het <dirigeren van het werktuig.> Eenzelfde aanbeveling konden zij ook geven voor de machinist die op de stoomkorenmolen <De Vriendschap> in de hoofdstad kwam te werken.(53)Het kostte enige tijd om de specifieke hoedanigheid van een stoominstallatie te leren kennen. Maximaal rendement van de machine, optimaal gebruik van de installatie en minimaal gebruik van steenkool, smeermiddelen, stoom en materialen verkreeg de stoommolenaar door de ervaring en het omgaan met de installatie. | ||
Een andere kwestie was de optimale benutting van de produktie. Een graanmaalderij met stoom (eventueel in combinatie met wind) moest meer produceren om te renderen, en daarmee ontstond een afzetprobleem. Een uitbreiding binnen de lokale markt was beperkt mogelijk, daar het stoombedrijf nauwelijks een lagere prijs kon bedingen. Verdringing van de windmolen was niet haalbaar, aangezien het windmolenbedrijf in veel gevallen concurrerend kon blijven produceren. De ondernemer moest dan afzien van een optimale inzet van de stoommachine of op zoek gaan naar nieuwe, maar onzekere markten. Het gemeenteverslag van Groningen meldde bijvoorbeeld in 1856 dat de stoomkorenmolen zijn omzet zag toenemen: <Vooral van buiten de gemeente wordt er veel gebruik van gemaakt, zoodat deze onderneming hoe langer zoo meer gewenschte resultaten begint op te leveren>.(54)De wind en stoomkorenmolen te Lienden bleek een groot succes vooral bij windstilte. <Niet alleen ingezetenen dezer gemeente, maar ook die van ver verwijderde gemeenten bragten hun koren naar dezen molen waardoor in sommige dier dagen tot 200 mudden toe, vermalen werd>.(55)En over de stoomkorenmolen te Assen werd opgemerkt dat die <voor een groot deel tot uitvoer buiten de gemeente> werkte.(56) | Een andere kwestie was de optimale benutting van de produktie. Een graanmaalderij met stoom (eventueel in combinatie met wind) moest meer produceren om te renderen, en daarmee ontstond een afzetprobleem. Een uitbreiding binnen de lokale markt was beperkt mogelijk, daar het stoombedrijf nauwelijks een lagere prijs kon bedingen. Verdringing van de windmolen was niet haalbaar, aangezien het windmolenbedrijf in veel gevallen concurrerend kon blijven produceren. De ondernemer moest dan afzien van een optimale inzet van de stoommachine of op zoek gaan naar nieuwe, maar onzekere markten. Het gemeenteverslag van Groningen meldde bijvoorbeeld in 1856 dat de stoomkorenmolen zijn omzet zag toenemen: <Vooral van buiten de gemeente wordt er veel gebruik van gemaakt, zoodat deze onderneming hoe langer zoo meer gewenschte resultaten begint op te leveren>.(54)De wind en stoomkorenmolen te Lienden bleek een groot succes vooral bij windstilte. <Niet alleen ingezetenen dezer gemeente, maar ook die van ver verwijderde gemeenten bragten hun koren naar dezen molen waardoor in sommige dier dagen tot 200 mudden toe, vermalen werd>.(55)En over de stoomkorenmolen te Assen werd opgemerkt dat die <voor een groot deel tot uitvoer buiten de gemeente> werkte.(56) |