Het malen met een windmolen
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | De oudste krachtbron om graan fijn te malen was de menselijke spierkracht. Nog in 1880 werden er in Nederland bedrijfjes door de belasting (de zogenaamde patentbelasting) aangeslagen voor het malen met handmolens.[[Afbeelding:Handgraanmolen_1856.jpg|thumb| | + | De oudste krachtbron om graan fijn te malen was de menselijke spierkracht. Nog in 1880 werden er in Nederland bedrijfjes door de belasting (de zogenaamde patentbelasting) aangeslagen voor het malen met handmolens.[[Afbeelding:Handgraanmolen_1856.jpg|thumb|350px|left|Hand-graanmolen]][[Noten H2#2-1|<sup>[1]</sup>]] Daarnaast zullen er voor privégebruik nog vele handmolens in gebruik zijn geweest. Verbeterde versies verschenen in de negentiende eeuw regelmatig op de nationale en internationale tentoonstellingen. Bladen als De Volksvlijt besteedden er incidenteel aandacht aan.[[Noten H2#2-2|<sup>[2]</sup>]] Handmolens maalden het graan doorgaans in grove stukjes met een onregelmatige grootte. Sommige typen waren in staat fijn meel voort te brengen. Zij deden in kwaliteit niet onder voor de andere methoden.[[Noten H2#2-3|<sup>[3]</sup>]] |
Grotere handmolens, waarvan de bediening door twee mannen een zware arbeid vormde, waren vaak ook geconstrueerd voor de aandrijving door paarden. Paardenaandrijving was in de maalderij een gebruikelijke methode; zij werd dan een rosmolen genoemd. Soms diende zij als hulpgemaal in het windmolenbedrijf voor de windstille dagen. Soms werd zij als zelfstandige produktie eenheid ingezet voor de verwerking van kleine hoeveelheden graan. Zo verleende de provincie Zeeland in 1846 machtiging tot de plaatsing van dertien roskorenmolens '... de meeste op de hofsteden van landlieden, tot vermalen van graan voor eigen gebruik bestemd'.[[Noten H2#2-4|<sup>[4]</sup>]] Bij het malen van graan kwamen rosmolens slechts op beperkte schaal voor. Zij vonden ruime toepassing bij het malen van boekweit. Voor het breken van boekweit was een gelijkmatige aandrijving noodzakelijk, waarvoor de windenergie zich niet leende.[[Noten H2#2-5|<sup>[5]</sup>]] | Grotere handmolens, waarvan de bediening door twee mannen een zware arbeid vormde, waren vaak ook geconstrueerd voor de aandrijving door paarden. Paardenaandrijving was in de maalderij een gebruikelijke methode; zij werd dan een rosmolen genoemd. Soms diende zij als hulpgemaal in het windmolenbedrijf voor de windstille dagen. Soms werd zij als zelfstandige produktie eenheid ingezet voor de verwerking van kleine hoeveelheden graan. Zo verleende de provincie Zeeland in 1846 machtiging tot de plaatsing van dertien roskorenmolens '... de meeste op de hofsteden van landlieden, tot vermalen van graan voor eigen gebruik bestemd'.[[Noten H2#2-4|<sup>[4]</sup>]] Bij het malen van graan kwamen rosmolens slechts op beperkte schaal voor. Zij vonden ruime toepassing bij het malen van boekweit. Voor het breken van boekweit was een gelijkmatige aandrijving noodzakelijk, waarvoor de windenergie zich niet leende.[[Noten H2#2-5|<sup>[5]</sup>]] | ||
− | [[Afbeelding: | + | [[Afbeelding:.jpg|thumb|350px|thumb|right]] |
Waterenergie werd in Nederland eerder aangewend dan windenergie. Zij vond echter vanwege de geografische situatie op den duur aanzienlijk minder verspreiding, zeker in vergelijking met landen als Duitsland, Frankrijk, Engeland en Amerika. Watermolens kwamen hoofdzakelijk voor aan de beken en riviertjes in Limburg, Oost Brabant, Oost Gelderland, Twente en op de Veluwe, waar regelmatige wateraanvoer samenging met een voldoende verval. | Waterenergie werd in Nederland eerder aangewend dan windenergie. Zij vond echter vanwege de geografische situatie op den duur aanzienlijk minder verspreiding, zeker in vergelijking met landen als Duitsland, Frankrijk, Engeland en Amerika. Watermolens kwamen hoofdzakelijk voor aan de beken en riviertjes in Limburg, Oost Brabant, Oost Gelderland, Twente en op de Veluwe, waar regelmatige wateraanvoer samenging met een voldoende verval. |