Voedselvoorziening tijdens de oorlog
Van Techniek in Nederland
Regel 4: | Regel 4: | ||
Behalve het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd kwamen in luttele jaren enkele andere belangrijke organen en instellingen tot stand, die nauw met elkaar samenwerkten om de volksgezondheid en voedingstoestand van de Nederlandse bevolking op peil te houden. Hierin waren vertegenwoordigers van overheid, wetenschap en voorlichting vertegenwoordigd, die het al bestaande netwerk van onderzoeks- en adviesinstanties versterkten. Allereerst werd in 1940 de Commissie Voeding van de Gezondheidsraad ingesteld, al spoedig Voedingsraad genoemd.[[Noten TIN20-3-H3#3-42|<sup>[42]</sup>]] | Behalve het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd kwamen in luttele jaren enkele andere belangrijke organen en instellingen tot stand, die nauw met elkaar samenwerkten om de volksgezondheid en voedingstoestand van de Nederlandse bevolking op peil te houden. Hierin waren vertegenwoordigers van overheid, wetenschap en voorlichting vertegenwoordigd, die het al bestaande netwerk van onderzoeks- en adviesinstanties versterkten. Allereerst werd in 1940 de Commissie Voeding van de Gezondheidsraad ingesteld, al spoedig Voedingsraad genoemd.[[Noten TIN20-3-H3#3-42|<sup>[42]</sup>]] | ||
Het door Louwes groots opgezette apparaat voor de voedselvoorziening functioneerde voor de meeste Nederlanders grotendeels onzichtbaar. Waar consumenten mee te maken hadden, was de distributie, een [[begrippenlijst#Minutieus|minutieus]] uitgewerkte verdeling van de beschikbare voorraden voedsel. In juni 1940 gingen thee, koffie, brood en bloem op de bon, in juli alle vetten, in september vlees, in november eieren, koek en gebak. Een uitgebreid distributieapparaat op basis van bonkaarten werd opgezet, waarvoor Provinciale Voedselcommissarissen en Plaatselijke Bureauhouders werden aangesteld. Winkeliers moesten de bonkaarten opplakken en opsturen naar de Provinciale kantoren, waar ze werden versnipperd; van de pulp werden weer nieuwe bonkaarten gemaakt. De distributie was een ingewikkelde, omvangrijke maar redelijk goed lopende organisatie. Alles bijeen waren 20.000 mensen bij de voedselvoorziening werkzaam. Een belangrijke schaduwzijde van deze ordelijke werkwijze bleek het feit dat bonnen alleen werden toebedeeld aan houders van stamkaarten die op basis van het bevolkingsregister waren verstrekt. Daardoor vielen onderduikers in principe buiten het systeem. De detailhandel verzette in het kader van de distributie veel werk. Ze bleef merkwaardigerwijs ook adverteren, net als de producenten. De concurrentie zette zich voort, distributie en schaarste ten spijt. Bedrijven in de productie- en distributieschakels spanden zich in om consumenten over te halen tot besteding van de distributiebonnen aan hun artikelen en in hun winkels. | Het door Louwes groots opgezette apparaat voor de voedselvoorziening functioneerde voor de meeste Nederlanders grotendeels onzichtbaar. Waar consumenten mee te maken hadden, was de distributie, een [[begrippenlijst#Minutieus|minutieus]] uitgewerkte verdeling van de beschikbare voorraden voedsel. In juni 1940 gingen thee, koffie, brood en bloem op de bon, in juli alle vetten, in september vlees, in november eieren, koek en gebak. Een uitgebreid distributieapparaat op basis van bonkaarten werd opgezet, waarvoor Provinciale Voedselcommissarissen en Plaatselijke Bureauhouders werden aangesteld. Winkeliers moesten de bonkaarten opplakken en opsturen naar de Provinciale kantoren, waar ze werden versnipperd; van de pulp werden weer nieuwe bonkaarten gemaakt. De distributie was een ingewikkelde, omvangrijke maar redelijk goed lopende organisatie. Alles bijeen waren 20.000 mensen bij de voedselvoorziening werkzaam. Een belangrijke schaduwzijde van deze ordelijke werkwijze bleek het feit dat bonnen alleen werden toebedeeld aan houders van stamkaarten die op basis van het bevolkingsregister waren verstrekt. Daardoor vielen onderduikers in principe buiten het systeem. De detailhandel verzette in het kader van de distributie veel werk. Ze bleef merkwaardigerwijs ook adverteren, net als de producenten. De concurrentie zette zich voort, distributie en schaarste ten spijt. Bedrijven in de productie- en distributieschakels spanden zich in om consumenten over te halen tot besteding van de distributiebonnen aan hun artikelen en in hun winkels. | ||
− | De grote variatie in grondstoffen en producten binnen de voedingsmiddelenindustrie had tot gevolg dat de overheidsmaatregelen per bedrijf aanzienlijk konden verschillen; zo kreeg het bedrijf Nutricia, dat babyvoeding en dieetvoeding produceerde, de status van onmisbaarheid. Behalve met beperkende overheidsmaatregelen, bijvoorbeeld in het geval van de margarine-industrie, kregen bedrijven echter ook te maken met toenemende tekorten aan grondstoffen. De omvang van het assortiment nam af en het ene na het andere merkartikel verdween uit de winkel. Bedrijven waren [[begrippenlijst#Inventief|inventief]] in de ontwikkeling van vervangingsmiddelen en surrogaten. In plaats van koffie kwam er weer cichorei en rogge op de markt om te branden. Waar vetten als grondstof ontbraken, kwamen surrogaten op basis van melkeiwitten, zoals Calvé-wit. Daarnaast waren kunstjus en kunsthoning verkrijgbaar gebaseerd op synthetische zoetstoffen, terwijl gecondenseerde melk, waar geen markt meer voor was, room verving. Het grondstoffenprobleem werd in 1943 echter zo groot dat ook [[begrippenlijst#Wei| | + | De grote variatie in grondstoffen en producten binnen de voedingsmiddelenindustrie had tot gevolg dat de overheidsmaatregelen per bedrijf aanzienlijk konden verschillen; zo kreeg het bedrijf Nutricia, dat babyvoeding en dieetvoeding produceerde, de status van onmisbaarheid. Behalve met beperkende overheidsmaatregelen, bijvoorbeeld in het geval van de margarine-industrie, kregen bedrijven echter ook te maken met toenemende [[Verpakking, smaak en bedieningsgemak|'''tekorten aan grondstoffen''']]. De omvang van het assortiment nam af en het ene na het andere merkartikel verdween uit de winkel. Bedrijven waren [[begrippenlijst#Inventief|inventief]] in de ontwikkeling van vervangingsmiddelen en surrogaten. In plaats van koffie kwam er weer cichorei en rogge op de markt om te branden. Waar vetten als grondstof ontbraken, kwamen surrogaten op basis van melkeiwitten, zoals Calvé-wit. Daarnaast waren kunstjus en kunsthoning verkrijgbaar gebaseerd op synthetische zoetstoffen, terwijl gecondenseerde melk, waar geen markt meer voor was, room verving. Het grondstoffenprobleem werd in 1943 echter zo groot dat ook [[begrippenlijst#Wei| |
weipoeder]], [[begrippenlijst#Taptemelk|taptemelkpoeder]], erwtenmeel en andere surrogaten op de bon gingen. Ook de verpakking van voedingsmiddelen leverde grote problemen op; zo ging de zuigelingenvoeding in bierflessen. De voedingsmiddelenindustrie zakte desondanks langzamer in dan de meeste andere industrieën; de sector produceerde in 1944 nog veertig procent van haar vooroorlogse volume, maar omdat er minder werd uitgevoerd bleef er meer beschikbaar voor de Nederlandse bevolking dan in 1939. De prijzen stegen wel, maar niet zo sterk als in de Eerste Wereldoorlog. De distributie betekende ook lange rijen bij de kantoren, de winkels en andere verkooppunten van levensmiddelen. Hoewel zwarte handel bestond en de bezetter aanspraak maakte op zeer royale rantsoenen, bijvoorbeeld viermaal zoveel vlees, aardappels, eieren, boter en vis als Nederlanders kregen toebedeeld, moet de conclusie zijn dat het voedsel in de eerste vier oorlogsjaren tamelijk eerlijk is verdeeld en er geen ernstige tekorten zijn opgetreden.[[Noten TIN20-3-H3#3-43|<sup>[43]</sup>]] | weipoeder]], [[begrippenlijst#Taptemelk|taptemelkpoeder]], erwtenmeel en andere surrogaten op de bon gingen. Ook de verpakking van voedingsmiddelen leverde grote problemen op; zo ging de zuigelingenvoeding in bierflessen. De voedingsmiddelenindustrie zakte desondanks langzamer in dan de meeste andere industrieën; de sector produceerde in 1944 nog veertig procent van haar vooroorlogse volume, maar omdat er minder werd uitgevoerd bleef er meer beschikbaar voor de Nederlandse bevolking dan in 1939. De prijzen stegen wel, maar niet zo sterk als in de Eerste Wereldoorlog. De distributie betekende ook lange rijen bij de kantoren, de winkels en andere verkooppunten van levensmiddelen. Hoewel zwarte handel bestond en de bezetter aanspraak maakte op zeer royale rantsoenen, bijvoorbeeld viermaal zoveel vlees, aardappels, eieren, boter en vis als Nederlanders kregen toebedeeld, moet de conclusie zijn dat het voedsel in de eerste vier oorlogsjaren tamelijk eerlijk is verdeeld en er geen ernstige tekorten zijn opgetreden.[[Noten TIN20-3-H3#3-43|<sup>[43]</sup>]] | ||
De hongerwinter was een gevolg van het afsnijden van de aanvoerlijnen van het voedsel naar het westen van het land, vooral de grote steden. Deze belemmering van het transport, dat voor de voedselvoorziening onmisbaar was, volgde als [[begrippenlijst#Represaille| | De hongerwinter was een gevolg van het afsnijden van de aanvoerlijnen van het voedsel naar het westen van het land, vooral de grote steden. Deze belemmering van het transport, dat voor de voedselvoorziening onmisbaar was, volgde als [[begrippenlijst#Represaille| | ||
represaille]]maatregel van de Duitsers op de spoorwegstaking van 17 september 1944. Deze was afgekondigd door de regering in Londen als drukmiddel ter ondersteuning van een offensief van maarschalk Montgomery. Er ontstonden tekorten aan steenkolen, vetten, melkpoeder, gedroogd ei en vlees. Op 30 april maakten voedseldroppings een einde aan de hongersnood in West-Nederland. Het duurde echter nog tot 9 mei voordat men kon beginnen met de distributie van dit voedsel.[[Noten TIN20-3-H3#3-44|<sup>[44]</sup>]] De fundamentele rol van transport voor de voedselvoorziening in de modern-industriële samenleving kan niet duidelijker worden geïllustreerd dan door de hongerwinter. | represaille]]maatregel van de Duitsers op de spoorwegstaking van 17 september 1944. Deze was afgekondigd door de regering in Londen als drukmiddel ter ondersteuning van een offensief van maarschalk Montgomery. Er ontstonden tekorten aan steenkolen, vetten, melkpoeder, gedroogd ei en vlees. Op 30 april maakten voedseldroppings een einde aan de hongersnood in West-Nederland. Het duurde echter nog tot 9 mei voordat men kon beginnen met de distributie van dit voedsel.[[Noten TIN20-3-H3#3-44|<sup>[44]</sup>]] De fundamentele rol van transport voor de voedselvoorziening in de modern-industriële samenleving kan niet duidelijker worden geïllustreerd dan door de hongerwinter. |