Amerika en massaconsumptie
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
Nederland had binnen Europa altijd al over de grenzen gekeken om zich van technische vernieuwingen op de hoogte te stellen. Sinds het Interbellum was Amerika echter sterk in opkomst als cultureel model en ondernemers reisden steeds meer daarheen om zich te laten inspireren. De bioscoop, de [[begrippenlijst#Charleston| | Nederland had binnen Europa altijd al over de grenzen gekeken om zich van technische vernieuwingen op de hoogte te stellen. Sinds het Interbellum was Amerika echter sterk in opkomst als cultureel model en ondernemers reisden steeds meer daarheen om zich te laten inspireren. De bioscoop, de [[begrippenlijst#Charleston| | ||
− | charleston]] en de ‘moderne’ en ‘efficiënte’ methoden van bedrijfsorganisatie, zoals ‘scientific management’ en taaksplitsing door middel van de lopende band, dat alles kwam uit de Nieuwe Wereld, waar de massaproductie en -consumptie enkele decennia voorliep op Nederland. Ook voor reclamemensen en marketingbedrijven vormde Amerika al in de jaren dertig een bron van inspiratie. [[Afbeelding:05_G357_V_3_10.JPG|thumb|400px|right|Van Woerkom in Nijmegen paste als één van de eersten in 1948 het zelfbedieningssysteem, bekend uit de USA, toe.]]De lessen die Christine Frederick in 1932 hier te lande kwam geven, hadden reclamemakers doordrongen van de noodzaak in te spelen op de gevoelens van huisvrouwen. Voor chocolade, babyvoeding en andere nieuwe producten van de voedingsmiddelenindustrie was vanaf het begin al geadverteerd, maar het maken van reclame kreeg nu een eigen dynamiek. Het bureau Lintas van Unilever nam bijvoorbeeld psychologen in vaste dienst; zij hadden in de oorlog hun nut voor beleidsmakers bewezen met grootscheeps onderzoek naar het moreel van The American Soldier.[[Noten TIN20-3-H3#3-45|<sup>[45]</sup>]] Marktonderzoek zou voortaan een onmisbare schakel vormen tussen producent en consument. In het kader van de [[begrippenlijst#Marshallhulp| | + | charleston]] en de ‘moderne’ en ‘efficiënte’ methoden van bedrijfsorganisatie, zoals ‘scientific management’ en taaksplitsing door middel van de lopende band, dat alles kwam uit de Nieuwe Wereld, waar de [[Het merkartikel|'''massaproductie en -consumptie''']] enkele decennia voorliep op Nederland. Ook voor reclamemensen en marketingbedrijven vormde Amerika al in de jaren dertig een bron van inspiratie. [[Afbeelding:05_G357_V_3_10.JPG|thumb|400px|right|Van Woerkom in Nijmegen paste als één van de eersten in 1948 het zelfbedieningssysteem, bekend uit de USA, toe.]]De lessen die Christine Frederick in 1932 hier te lande kwam geven, hadden reclamemakers doordrongen van de noodzaak in te spelen op de gevoelens van huisvrouwen. Voor chocolade, babyvoeding en andere nieuwe producten van de voedingsmiddelenindustrie was vanaf het begin al geadverteerd, maar het maken van reclame kreeg nu een eigen dynamiek. Het bureau Lintas van Unilever nam bijvoorbeeld psychologen in vaste dienst; zij hadden in de oorlog hun nut voor beleidsmakers bewezen met grootscheeps onderzoek naar het moreel van The American Soldier.[[Noten TIN20-3-H3#3-45|<sup>[45]</sup>]] Marktonderzoek zou voortaan een onmisbare schakel vormen tussen producent en consument. In het kader van de [[begrippenlijst#Marshallhulp| |
Marshallhulp]] kreeg een groot aantal vertegenwoordigers vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, de wetenschap en diverse andere maatschappelijke sectoren systematisch de gelegenheid de Verenigde Staten te bezoeken. De Commissie Opvoering Productiviteit (COP) organiseerde studiereizen die ten doel hadden na te gaan hoe in Amerika problemen van productie, onderwijs, voorlichting en consumptie werden opgelost. De voedingswereld was mede vertegenwoordigd door de detailhandel in levensmiddelen om de gewenste innovaties in de distributie en de opkomst van zelfbedieningswinkels te bestuderen. Ook het vak [[begrippenlijst#Home economics|home economics]] was onderwerp van studie, inclusief het in de Verenigde Staten gebruikelijke onderwijs, onderzoek en voorlichting over de voedselkeuze en -bereiding in de huishouding. | Marshallhulp]] kreeg een groot aantal vertegenwoordigers vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, de wetenschap en diverse andere maatschappelijke sectoren systematisch de gelegenheid de Verenigde Staten te bezoeken. De Commissie Opvoering Productiviteit (COP) organiseerde studiereizen die ten doel hadden na te gaan hoe in Amerika problemen van productie, onderwijs, voorlichting en consumptie werden opgelost. De voedingswereld was mede vertegenwoordigd door de detailhandel in levensmiddelen om de gewenste innovaties in de distributie en de opkomst van zelfbedieningswinkels te bestuderen. Ook het vak [[begrippenlijst#Home economics|home economics]] was onderwerp van studie, inclusief het in de Verenigde Staten gebruikelijke onderwijs, onderzoek en voorlichting over de voedselkeuze en -bereiding in de huishouding. | ||
Enkele COP-studiereizen waren voor de verwetenschappelijking van vraagstukken van voedselconsumptie en voedingsvoorlichting bijzonder belangrijk. Het betrof de reizen in 1951 en 1952 onder leiding van de hoogleraar E.W. Hofstee, sociograaf en socioloog uit Wageningen, en een vervolgreis, gericht op het probleem van de landbouwhuishoudvoorlichting. Tot het reisgezelschap dat zich op dit terrein ging oriënteren, behoorden onder anderen Emma Mesdag en Gré Smit, vooraanstaande vertegenwoordigsters van het stedelijk en het landbouwhuishoudonderwijs. Daarnaast reisde mee de farmaceut C.W. Willinge Prins-Visser.[[Noten TIN20-3-H3#3-46|<sup>[46]</sup>]] Initiatieven om tot de oprichting van een vak als home economics aan de Landbouwhogeschool te komen, waren tot dan toe steeds gestuit op bezwaren van het college van curatoren, die een dergelijke discipline niet academisch genoeg achtten. De minister van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening, S.L. Mansholt, alsmede E.W. Hofstee en C.W. Willinge Prins-Visser maakten zich in woord en geschrift echter sterk voor de nieuwe studierichting. De plannen werden realiteit met de benoeming van mevrouw Willinge Prins-Visser in 1952 tot gewoon hoogleraar in de landbouwhuishoudkunde. Tot het vakkenpakket behoorde naast de zorg voor kleding en woning ook de kennis van voeding (food and nutrition).[[Noten TIN20-3-H3#3-47|<sup>[47]</sup>]] Voor onderwijs en onderzoek in de voedingsleer binnen de huishoudwetenschappen werd in 1954 de directeur van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding C. den Hartog als hoogleraar benoemd.[[Noten TIN20-3-H3#3-48|<sup>[48]</sup>]] Samen met de chemicus H.A. Leniger, die al sinds 1950 landbouwtechnologie doceerde (als hoogleraar sinds 1956), behoorde Den Hartog tot de drijvende krachten achter de nieuwe wetenschappelijke belangstelling voor voedsel en voeding in Wageningen, die nu het gehele terrein van productie en consumptie omvatte.[[Noten TIN20-3-H3#3-49|<sup>[49]</sup>]] | Enkele COP-studiereizen waren voor de verwetenschappelijking van vraagstukken van voedselconsumptie en voedingsvoorlichting bijzonder belangrijk. Het betrof de reizen in 1951 en 1952 onder leiding van de hoogleraar E.W. Hofstee, sociograaf en socioloog uit Wageningen, en een vervolgreis, gericht op het probleem van de landbouwhuishoudvoorlichting. Tot het reisgezelschap dat zich op dit terrein ging oriënteren, behoorden onder anderen Emma Mesdag en Gré Smit, vooraanstaande vertegenwoordigsters van het stedelijk en het landbouwhuishoudonderwijs. Daarnaast reisde mee de farmaceut C.W. Willinge Prins-Visser.[[Noten TIN20-3-H3#3-46|<sup>[46]</sup>]] Initiatieven om tot de oprichting van een vak als home economics aan de Landbouwhogeschool te komen, waren tot dan toe steeds gestuit op bezwaren van het college van curatoren, die een dergelijke discipline niet academisch genoeg achtten. De minister van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening, S.L. Mansholt, alsmede E.W. Hofstee en C.W. Willinge Prins-Visser maakten zich in woord en geschrift echter sterk voor de nieuwe studierichting. De plannen werden realiteit met de benoeming van mevrouw Willinge Prins-Visser in 1952 tot gewoon hoogleraar in de landbouwhuishoudkunde. Tot het vakkenpakket behoorde naast de zorg voor kleding en woning ook de kennis van voeding (food and nutrition).[[Noten TIN20-3-H3#3-47|<sup>[47]</sup>]] Voor onderwijs en onderzoek in de voedingsleer binnen de huishoudwetenschappen werd in 1954 de directeur van het Voorlichtingsbureau voor de Voeding C. den Hartog als hoogleraar benoemd.[[Noten TIN20-3-H3#3-48|<sup>[48]</sup>]] Samen met de chemicus H.A. Leniger, die al sinds 1950 landbouwtechnologie doceerde (als hoogleraar sinds 1956), behoorde Den Hartog tot de drijvende krachten achter de nieuwe wetenschappelijke belangstelling voor voedsel en voeding in Wageningen, die nu het gehele terrein van productie en consumptie omvatte.[[Noten TIN20-3-H3#3-49|<sup>[49]</sup>]] |