De brouwnijverheid tot omstreeks 1850
Van Techniek in Nederland
Regel 11: | Regel 11: | ||
In de tweede helft van de veertiende eeuw ontwikkelde de brouwnijverheid zich in de opkomende steden van een vooral op zelfvoorziening gerichte vorm van bedrijvigheid tot een voor de interstedelijke handel en export werkende tak van nijverheid. | In de tweede helft van de veertiende eeuw ontwikkelde de brouwnijverheid zich in de opkomende steden van een vooral op zelfvoorziening gerichte vorm van bedrijvigheid tot een voor de interstedelijke handel en export werkende tak van nijverheid. | ||
− | Naast de vervaardiging van textiele stoffen was de bierbereiding in veel Hollandse steden de belangrijkste [[De traditionele brouwmethode|'''industriële activiteit''']]. De brouwers organiseerden zich in [[begrippenlijst#Gilde|gilden]]/[[Korenmolenaar als beroep|'''gilden''']], die vaak voor de stad en soms ook voor de omgeving een monopoliepositie voor de bereiding van bier verwierven. Mede omdat voor het opzetten van een brouwerij in verhouding tot een aantal andere ambachten vrij veel moest worden geïnvesteerd, genoten eigenaren van wat grotere bedrijven het nodige aanzien. We treffen hen dan ook in menige stad aan als burgemeesters of leden van de [[begrippenlijst#Vroedschap|vroedschap]].[[Noten TIN19-1-H6#6-9|<sup>[9]</sup>]] | + | Naast de vervaardiging van textiele stoffen was de bierbereiding in veel Hollandse steden de belangrijkste [[De traditionele brouwmethode|'''industriële activiteit''']]. De brouwers organiseerden zich in [[begrippenlijst#Gilde|gilden]]/[[Korenmolenaar als beroep|'''gilden''']], die vaak voor de stad en soms ook voor de omgeving een [[Begrippenlijst#Monopolie|monopoliepositie]] voor de bereiding van bier verwierven. Mede omdat voor het opzetten van een brouwerij in verhouding tot een aantal andere ambachten vrij veel moest worden geïnvesteerd, genoten eigenaren van wat grotere bedrijven het nodige aanzien. We treffen hen dan ook in menige stad aan als burgemeesters of leden van de [[begrippenlijst#Vroedschap|vroedschap]].[[Noten TIN19-1-H6#6-9|<sup>[9]</sup>]] |
In de vijftiende en zestiende eeuw hadden brouwerijen op zijn hoogst een tiental knechts in dienst. | In de vijftiende en zestiende eeuw hadden brouwerijen op zijn hoogst een tiental knechts in dienst. | ||
Regel 58: | Regel 58: | ||
[[Afbeelding:Tabel_6,1.jpg|thumb|left|330px]] | [[Afbeelding:Tabel_6,1.jpg|thumb|left|330px]] | ||
− | Het 'vrije bier' voor de werklieden was in alle brouwerijen gebruikelijk, maar het is waarschijnlijker dat [[ | + | Het 'vrije bier' voor de werklieden was in alle brouwerijen gebruikelijk, maar het is waarschijnlijker dat [[Begrippenlijst#Patriarchaal|patriarchale]] arbeidsverhoudingen een rol hebben gespeeld bij de relatieve arbeidsrust in de brouwnijverheid. In Amsterdam waren wat dat laatste aspect betrof ook de 'conventiën' van belang die de brouwers daar ter beteugeling van de arbeidsonrust vanaf het eind van de zeventiende eeuw uitvaardigden. Hierin werd van brouwersknechts een verklaring van goed gedrag geëist wanneer zij van baan wilden veranderen. De brouwers dienden deze verklaringen op straffe van zware boetes te controleren.[[Noten TIN19-1-H6#6-15|<sup>[15]</sup>]] |
Van het gebruik van deze bewijzen van goed gedrag ging tot aan het eind van de negentiende eeuw een intimiderende werking uit. Dit blijkt uit de beschrijving van een arbeidsconflict bij Heineken in 1899, waar een groep Duitse [[begrippenlijst#Kuiper|kuipers]] een loonsverhoging vroeg. Zij stelden de directie hierbij tevens de vraag hoe de gedragslijn zou zijn ten opzichte van elders ontslagen arbeiders. '' 'Wij zullen onze gewoonte voortzetten om geen arbeiders van andere brouwerijen hier ter plaatse in dienst te nemen '', zo kregen de kuipers te horen. Zij begrepen uit dit antwoord dat het voor hen dan eveneens onmogelijk zou zijn om elders in Amsterdam werk te vinden en beëindigden hun actie.[[Noten TIN19-1-H6#6-16|<sup>[16]</sup>]] | Van het gebruik van deze bewijzen van goed gedrag ging tot aan het eind van de negentiende eeuw een intimiderende werking uit. Dit blijkt uit de beschrijving van een arbeidsconflict bij Heineken in 1899, waar een groep Duitse [[begrippenlijst#Kuiper|kuipers]] een loonsverhoging vroeg. Zij stelden de directie hierbij tevens de vraag hoe de gedragslijn zou zijn ten opzichte van elders ontslagen arbeiders. '' 'Wij zullen onze gewoonte voortzetten om geen arbeiders van andere brouwerijen hier ter plaatse in dienst te nemen '', zo kregen de kuipers te horen. Zij begrepen uit dit antwoord dat het voor hen dan eveneens onmogelijk zou zijn om elders in Amsterdam werk te vinden en beëindigden hun actie.[[Noten TIN19-1-H6#6-16|<sup>[16]</sup>]] | ||
Met de opkomst van de vakbonden voor brouwerijpersoneel, in het begin van deze eeuw, zouden de knechts hun belangen met meer succes bij de directies kunnen verdedigen.(zie tabel 6.1[[Noten TIN19-1-H6#6-17|<sup>[17]</sup>]]) | Met de opkomst van de vakbonden voor brouwerijpersoneel, in het begin van deze eeuw, zouden de knechts hun belangen met meer succes bij de directies kunnen verdedigen.(zie tabel 6.1[[Noten TIN19-1-H6#6-17|<sup>[17]</sup>]]) |