Revolutionaire veranderingen in de levensmiddelenproductie

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 39: Regel 39:
 
Het Unilever-concern, dat tot in de jaren vijftig nog voornamelijk zeep, margarine en vleeswaren (door de overname van Hartog’s fabrieken sinds 1929) produceerde, ging ook over tot nieuwe productontwikkeling en [[begrippenlijst#Diversificatie|diversificatie]].  
 
Het Unilever-concern, dat tot in de jaren vijftig nog voornamelijk zeep, margarine en vleeswaren (door de overname van Hartog’s fabrieken sinds 1929) produceerde, ging ook over tot nieuwe productontwikkeling en [[begrippenlijst#Diversificatie|diversificatie]].  
  
Tussen 1954 en 1964 stegen de investeringen van het concern in de levensmiddelenbedrijven van 410 miljoen tot 1580 miljoen gulden en Unilever begaf zich, op het gebied van inblikken en drogen, definitief op het terrein van de [[De promotie van diepvriesproducten|'''diepvriestechnieken''']], die in dit bedrijf geheel nieuw waren. Na eerdere (mislukte) pogingen was de introductie van de merken Iglo (groenten en vis) in 1957 en Ola [[Consumtie ijs|'''(consumptie-ijs)''']] in 1961 een succes. Dit was mede te danken aan de overname van het bedrijf Vita, dat een aanzienlijke kennis op dit gebied had opgebouwd. Overname van andere fabrieken was en is een beproefde manier om nieuwe producten in het assortiment op te nemen. In 1958 voegde Unilever in Nederland aan het concern nog de jamfabrieken van De Betuwe toe.  
+
Tussen 1954 en 1964 stegen de investeringen van het concern in de levensmiddelenbedrijven van 410 miljoen tot 1580 miljoen gulden en Unilever begaf zich, op het gebied van inblikken en drogen, definitief op het terrein van de [[De promotie van diepvriesproducten|'''diepvriestechnieken''']], die in dit bedrijf geheel nieuw waren. Na eerdere (mislukte) pogingen was de introductie van de merken Iglo (groenten en vis) in 1957 en Ola [[Consumptie ijs|'''(consumptie-ijs)''']] in 1961 een succes. Dit was mede te danken aan de overname van het bedrijf Vita, dat een aanzienlijke kennis op dit gebied had opgebouwd. Overname van andere fabrieken was en is een beproefde manier om nieuwe producten in het assortiment op te nemen. In 1958 voegde Unilever in Nederland aan het concern nog de jamfabrieken van De Betuwe toe.  
  
  
Regel 55: Regel 55:
  
 
Het Unilever-laboratorium in Vlaardingen (sinds 1954) bleef gericht op de vele complexe vragen in verband met de vervaardiging van verbeterde kwaliteiten margarine. Het specialiseerde zich in onderzoek naar de grondstoffen, bijvoorbeeld sojabonen, de aromastoffen en de voedingswaarde.[[Noten TIN20-3-H4#4-33|<sup>[33]</sup>]]
 
Het Unilever-laboratorium in Vlaardingen (sinds 1954) bleef gericht op de vele complexe vragen in verband met de vervaardiging van verbeterde kwaliteiten margarine. Het specialiseerde zich in onderzoek naar de grondstoffen, bijvoorbeeld sojabonen, de aromastoffen en de voedingswaarde.[[Noten TIN20-3-H4#4-33|<sup>[33]</sup>]]
Margarine onderging door nieuwe technische vindingen zoveel veranderingen dat de kwalificatie boter[[Begrippenlijst#Surrogaat|surrogaat]] verdween en een zelfstandig nieuw product ontstond. Vooral de vitaminering, de sterk verbeterde smaak, de smeerbaarheid, het vetgehalte, het soort (onverzadigde) vetzuren en niet te vergeten de prijs, deden de consumenten ten slotte massaal kiezen voor margarine in plaats van boter.[[Noten TIN20-3-H4#4-34|<sup>[34]</sup>]]  
+
Margarine onderging door nieuwe technische vindingen zoveel veranderingen dat de kwalificatie boter[[Begrippenlijst#Surrogaat|surrogaat]] verdween en een zelfstandig nieuw product ontstond.
 +
Vooral de vitaminering, de sterk verbeterde smaak, de smeerbaarheid, het vetgehalte, het soort (onverzadigde) vetzuren en niet te vergeten de prijs, deden de consumenten ten slotte massaal kiezen voor margarine in plaats van boter.[[Noten TIN20-3-H4#4-34|<sup>[34]</sup>]]  
  
  
Regel 63: Regel 64:
  
  
Het toevoegen van conserveermiddelen alsook smaak-, geur- en kleurstoffen aan producten werd door fabrikanten steeds meer als noodzakelijk gezien. Conserveermiddelen bestaan uit chemische stoffen die in zeer kleine hoeveelheden aan voedingsmiddelen worden toegevoegd. Deze praktijk bestond al veel langer. Sinds de jaren twintig al waren sommige stoffen door precies omschreven Warenwetbesluiten verboden, maar andere uitdrukkelijk toegestaan.  
+
Het toevoegen van conserveermiddelen alsook [[Geur- en smaakstoffen|'''smaak-, geur- en kleurstoffen''']] aan producten werd door fabrikanten steeds meer als noodzakelijk gezien. Conserveermiddelen bestaan uit chemische stoffen die in zeer kleine hoeveelheden aan voedingsmiddelen worden toegevoegd. Deze praktijk bestond al veel langer. Sinds de jaren twintig al waren sommige stoffen door precies omschreven [[Warenwet en vleeskeuringswet|'''Warenwetbesluiten''']] verboden, maar andere uitdrukkelijk toegestaan.  
  
  
Al waakte de overheid via de [[Voorlichting en consumentenbescherming|'''Keuringsdiensten van Waren''']], toch kon het gebeuren dat zich in de jaren zeventig een scala aan consumenten-actiegroepen ging formeren, gericht op voedsel en voeding. Met name de toevoeging van conserveermiddelen, het gebruik van andere additieven en de plant- en dieronvriendelijke methoden van de bio-industrie waren doelwit van activiteiten en ‘alternatieve’ informatie door ‘alternatieve’ deskundigen.[[Noten TIN20-3-H4#4-35|<sup>[35]</sup>]] Toen zich in 1960 de zogeheten Planta-affaire had voorgedaan, waarbij mogelijk een emulgator (antispatmiddel) in margarine huidirritaties veroorzaakte, konden consumenten deze kwestie, ondanks grote [[begrippenlijst#Commotie|  [[Afbeelding:05_G357_V_4_4.JPG|thumb|right|420px|De supermarkten zorgden voor een enorme schaalvergroting in de distributie van levensmiddelen en waren een bron van nieuwigheden.]]
+
Al waakte de overheid via de [[Voorlichting en consumentenbescherming|'''Keuringsdiensten van Waren''']], toch kon het gebeuren dat zich in de jaren zeventig een scala aan consumenten-actiegroepen ging formeren, gericht op voedsel en voeding. Met name de toevoeging van conserveermiddelen, het gebruik van andere additieven en de plant- en dieronvriendelijke methoden van de bio-industrie waren doelwit van activiteiten en ‘alternatieve’ informatie door ‘alternatieve’ deskundigen.[[Noten TIN20-3-H4#4-35|<sup>[35]</sup>]]  
commotie]] in de pers, nog opvatten als een vergissing van een groot en complex bedrijf.[[Noten TIN20-3-H4#4-36|<sup>[36]</sup>]] Sinds de ‘culturele revolutie’ en de milieucrisis rond 1970 was dat echter niet meer mogelijk en groeide de kritiek op de behandeling van voedsel door het grootbedrijf onder dat deel van het consumentenpubliek dat het oor leende aan de voorvechters van de opkomende beweging voor natuurlijk en gezond voedsel.[[Noten TIN20-3-H4#4-37|<sup>[37]</sup>]]  
+
  
 +
Toen zich in 1960 de zogeheten Planta-affaire had voorgedaan, waarbij mogelijk een [[Conserveermiddelen, antioxidanten en andere additieven|'''emulgator''']] (antispatmiddel) in margarine huidirritaties veroorzaakte, konden consumenten deze kwestie, ondanks grote [[begrippenlijst#Commotie|commotie]] in de pers, nog opvatten als een vergissing van een groot en complex bedrijf.[[Noten TIN20-3-H4#4-36|<sup>[36]</sup>]]
 +
 
 +
[[Afbeelding:05_G357_V_4_4.JPG|thumb|right|420px|De supermarkten zorgden voor een enorme schaalvergroting in de distributie van levensmiddelen en waren een bron van nieuwigheden.]]
  
Nieuwe producten zoals TVP, een soja-eiwit-product dat in 1968 als ‘kunstvlees’ in de handel was gebracht door V&D, stuitten op wantrouwen bij consumenten en bleken daardoor onverkoopbaar. Hetzelfde geldt voor het in de jaren negentig geïntroduceerde voedsel met ingrediënten die met biotechnologie zijn geproduceerd.[[Noten TIN20-3-H4#4-38|<sup>[38]</sup>]] Bij de fabricage van voedingsmiddelen kwamen zoveel nieuwe ingrediënten, bedrijven en instanties te pas, dat consumenten de weg in de samenstelling van hun eigen dagelijks voedsel kwijt begonnen te raken. De overname van de ‘taken van de huisvrouw’ door de industrie was gepaard gegaan met een proces van verlies aan kennis over voedsel (warenkennis) en vaardigheden in voedselbereiding (deskilling) onder consumenten, waardoor dezen gemakkelijker ten prooi vielen aan angst en onzekerheid over de veiligheid van wat producenten hun voorschotelden.  
+
 
 +
Sinds de ‘culturele revolutie’ en de milieucrisis rond 1970 was dat echter niet meer mogelijk en groeide de kritiek op de behandeling van voedsel door het grootbedrijf onder dat deel van het [[Onbehagen onder consumenten over de samenstelling van voedsel|'''consumentenpubliek''']] dat het oor leende aan de voorvechters van de opkomende beweging voor natuurlijk en gezond voedsel.[[Noten TIN20-3-H4#4-37|<sup>[37]</sup>]]
 +
 
 +
 
 +
Nieuwe producten zoals TVP, een soja-eiwit-product dat in 1968 als [[Experimenten met vleesvervangers|'''‘kunstvlees’''']] in de handel was gebracht door V&D, stuitten op wantrouwen bij consumenten en bleken daardoor onverkoopbaar. Hetzelfde geldt voor het in de jaren negentig geïntroduceerde voedsel met [[Begrippenlijst#Ingredient|ingrediënten]] die met [[Biotechnologie en functional foods|'''biotechnologie''']] zijn geproduceerd.[[Noten TIN20-3-H4#4-38|<sup>[38]</sup>]]  
 +
 
 +
Bij de fabricage van voedingsmiddelen kwamen zoveel nieuwe ingrediënten, bedrijven en instanties te pas, dat consumenten de weg in de samenstelling van hun eigen dagelijks voedsel kwijt begonnen te raken. De overname van de ‘taken van de huisvrouw’ door de industrie was gepaard gegaan met een proces van verlies aan kennis over voedsel (warenkennis) en vaardigheden in voedselbereiding (deskilling) onder consumenten, waardoor dezen gemakkelijker ten prooi vielen aan angst en onzekerheid over de veiligheid van wat producenten hun voorschotelden.  
  
  
Regel 76: Regel 85:
 
'''Een nieuw overheidsbeleid'''
 
'''Een nieuw overheidsbeleid'''
  
 +
Eind jaren zeventig achtten voedingskundigen, al spoedig gesteund door de regering, het de hoogste tijd voor een grondig nieuw voedsel- en voedingsbeleid.[[Noten TIN20-3-H4#4-39|<sup>[39]</sup>]]
 +
 +
In ditzelfde decennium kwamen er tevens nieuwe voorlichtingsinstrumenten ter vervanging van de Schijf van Vijf en belangrijke wijzigingen in de Warenwet tot stand. Beide veranderingen gingen gepaard met veel debat, actie en commotie in de arena van het middenveld. Producenten werden verplicht hun producten te voorzien van informatie over de inhoud ervan op het etiket, met name de zogenaamde E-nummers (additieven). Bij de laatste wijziging van de Warenwet in 1988 werd het producenten verboden in reclame medische claims te voeren, terwijl gezondheidsclaims (beperkt) waren toegestaan.[[Noten TIN20-3-H4#4-40|<sup>[40]</sup>]] 
  
Eind jaren zeventig achtten voedingskundigen, al spoedig gesteund door de regering, het de hoogste tijd voor een grondig nieuw voedsel- en voedingsbeleid.[[Noten TIN20-3-H4#4-39|<sup>[39]</sup>]] In ditzelfde decennium kwamen er tevens nieuwe voorlichtingsinstrumenten ter vervanging van de Schijf van Vijf en belangrijke wijzigingen in de Warenwet tot stand. Beide veranderingen gingen gepaard met veel debat, actie en commotie in de arena van het middenveld. Producenten werden verplicht hun producten te voorzien van informatie over de inhoud ervan op het etiket, met name de zogenaamde E-nummers (additieven). Bij de laatste wijziging van de Warenwet in 1988 werd het producenten verboden in reclame medische claims te voeren, terwijl gezondheidsclaims (beperkt) waren toegestaan.[[Noten TIN20-3-H4#4-40|<sup>[40]</sup>]] 
 
  
 +
In de jaren zeventig en tachtig kregen de steeds grootschaliger voedingsmiddelenbedrijven behalve met een nieuw regulerend overheidsbeleid, ook te maken met sterke internationale concurrentie en recessie. Net als de consumptie werd de productie opnieuw onderwerp van studie, overleg en overheids- en innovatiebeleid.[[Noten TIN20-3-H4#4-41|<sup>[41]</sup>]]
  
In de jaren zeventig en tachtig kregen de steeds grootschaliger voedingsmiddelenbedrijven behalve met een nieuw regulerend overheidsbeleid, ook te maken met sterke internationale concurrentie en recessie. Net als de consumptie werd de productie opnieuw onderwerp van studie, overleg en overheids- en innovatiebeleid.[[Noten TIN20-3-H4#4-41|<sup>[41]</sup>]] Het belang van R&D in de voedingsmiddelenindustrie werd juist in deze jaren opnieuw sterk benadrukt. ‘Gerichte product- en procesontwikkeling’ werd ‘dringend gewenst’ geacht om de verscherpte concurrentie met het buitenland het hoofd te bieden, waarvoor de overheid volgens de industrie moest bijspringen. Verzadiging van de binnen- en buitenlandse markt vroeg om ‘herstructurering en technologische vernieuwing’. De omvang van het voedingsmiddelenonderzoek in Nederland was omstreeks 1977 0,4% van de totale omzet van de voedingsmiddelenindustrie, terwijl dit voor de gehele industrie 2,9% bedroeg.[[Noten TIN20-3-H4#4-42|<sup>[42]</sup>]]
+
Het belang van R&D in de voedingsmiddelenindustrie werd juist in deze jaren opnieuw sterk benadrukt. ‘Gerichte product- en procesontwikkeling’ werd ‘dringend gewenst’ geacht om de verscherpte concurrentie met het buitenland het hoofd te bieden, waarvoor de overheid volgens de industrie moest bijspringen. Verzadiging van de binnen- en buitenlandse markt vroeg om ‘herstructurering en technologische vernieuwing’. De omvang van het voedingsmiddelenonderzoek in Nederland was omstreeks 1977 0,4% van de totale omzet van de voedingsmiddelenindustrie, terwijl dit voor de gehele industrie 2,9% bedroeg.[[Noten TIN20-3-H4#4-42|<sup>[42]</sup>]]

Huidige versie van 11 apr 2008 om 10:03