De ontdekking van vitamines

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 22: Regel 22:
 
Met de intensivering van de kolonisering en het Nederlandse bestuur nam ook de aandacht voor de gezondheid van de binnenlandse bevolking toe. Deze situatie, in combinatie met de koloniale plantagebelangen, leidde tot een gunstig wetenschappelijk klimaat voor de bestudering van groeicondities en ziekten van planten, dieren en mensen. In 1854 werd bijvoorbeeld het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië opgericht, waarin sindsdien (tot 1910) alleen al over beriberi tachtig artikelen verschenen. Ook de belangstelling voor wetenschappelijke bestudering van [[begrippenlijst#Plantageculture|plantagecultures]], veelal bestaand uit voedingsgewassen, was hoog, hetgeen bleek uit het aantal laboratoria en proefstations en niet in de laatste plaats de [[begrippenlijst#Botanische|botanische]] verzameling ’s Lands Plantentuin. Onder meer met de Landbouwhogeschool in Wageningen bestonden nauwe relaties.  
 
Met de intensivering van de kolonisering en het Nederlandse bestuur nam ook de aandacht voor de gezondheid van de binnenlandse bevolking toe. Deze situatie, in combinatie met de koloniale plantagebelangen, leidde tot een gunstig wetenschappelijk klimaat voor de bestudering van groeicondities en ziekten van planten, dieren en mensen. In 1854 werd bijvoorbeeld het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië opgericht, waarin sindsdien (tot 1910) alleen al over beriberi tachtig artikelen verschenen. Ook de belangstelling voor wetenschappelijke bestudering van [[begrippenlijst#Plantageculture|plantagecultures]], veelal bestaand uit voedingsgewassen, was hoog, hetgeen bleek uit het aantal laboratoria en proefstations en niet in de laatste plaats de [[begrippenlijst#Botanische|botanische]] verzameling ’s Lands Plantentuin. Onder meer met de Landbouwhogeschool in Wageningen bestonden nauwe relaties.  
  
In de jaren tachtig deden zich opnieuw ernstige epidemieën van beriberi voor, ook onder de Nederlandse militairen, waarop de Nederlandse overheid een studiecommissie benoemde om de oorzaken van de ziekte op te sporen. Een van de leden was Eijkman, die zijn fysiologische kennis bij Robert Koch in Berlijn had uitgebreid met bacteriologie. De commissie slaagde niet onmiddellijk in haar taak, maar richtte in 1886 wel met overheidssteun een laboratorium in om dit en andere problemen van volksgezondheid in Nederlands-Indië te onderzoeken. In dit Laboratorium voor Pathologische Anatomie en Bacteriologie verrichtten Eijkman en later Grijns experimenteel onderzoek op basis van dierproeven.  
+
In de jaren tachtig deden zich opnieuw ernstige epidemieën van beriberi voor, ook onder de Nederlandse militairen, waarop de Nederlandse overheid een studiecommissie benoemde om de oorzaken van de ziekte op te sporen. Een van de leden was Eijkman, die zijn [[Begrippenlijst#Fysioloog|fysiologische]] kennis bij Robert Koch in Berlijn had uitgebreid met bacteriologie. De commissie slaagde niet onmiddellijk in haar taak, maar richtte in 1886 wel met overheidssteun een laboratorium in om dit en andere problemen van volksgezondheid in Nederlands-Indië te onderzoeken. In dit Laboratorium voor Pathologische Anatomie en Bacteriologie verrichtten Eijkman en later Grijns experimenteel onderzoek op basis van dierproeven.  
  
Eijkman liet kippen voeren met geslepen rijst, waarna de dieren vergelijkbare ziekteverschijnselen vertoonden als beriberilijders; deze verschijnselen noemde hij polyneuritis gallinarum. Door de dieren vervolgens ongepolijste rijst te laten eten, verdwenen de verschijnselen echter weer. Hoewel Eijkman concludeerde dat het zilvervlies kennelijk een antistof tegen beriberi bevatte, handhaafde hij lang de hypothese dat een [[Begrippenlijst#Toxicologosch||toxische factor de oorzaak was. Na zijn terugkeer naar Nederland in 1896 zette Grijns, als voormalig gezondheidsofficier in Nederlands-Indië, zijn werk voort en met succes.[[Noten TIN20-3-H5#5-12|<sup>[12]</sup>]]  
+
Eijkman liet kippen voeren met geslepen rijst, waarna de dieren vergelijkbare ziekteverschijnselen vertoonden als beriberilijders; deze verschijnselen noemde hij polyneuritis gallinarum. Door de dieren vervolgens ongepolijste rijst te laten eten, verdwenen de verschijnselen echter weer. Hoewel Eijkman concludeerde dat het zilvervlies kennelijk een antistof tegen beriberi bevatte, handhaafde hij lang de hypothese dat een [[Begrippenlijst#Toxicologisch|toxische]] factor de oorzaak was. Na zijn terugkeer naar Nederland in 1896 zette Grijns, als voormalig gezondheidsofficier in Nederlands-Indië, zijn werk voort en met succes.[[Noten TIN20-3-H5#5-12|<sup>[12]</sup>]]  
  
 
Al in 1901 doorbrak hij de heersende bacteriologische en toxische theorie dat oorzaken van ziekten gelegen zijn in van buiten binnendringende organismen door te veronderstellen dat ook de afwezigheid van bepaalde stoffen ziekten zou kunnen veroorzaken.  
 
Al in 1901 doorbrak hij de heersende bacteriologische en toxische theorie dat oorzaken van ziekten gelegen zijn in van buiten binnendringende organismen door te veronderstellen dat ook de afwezigheid van bepaalde stoffen ziekten zou kunnen veroorzaken.  
[[Afbeelding:05_G357_V_5_2.JPG|thumb|400px|left|Het voornaamste instituut binnen TNO was het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek. Hier een blik in hun [[Begrippenlijst#Analytisch|analytisch laboratorium te Utrecht (1953).]] Hij gebruikte daarvoor de term ‘partiële honger’, waarmee hij bedoelde dat het zilvervlies een stof bevat die het dierlijk (en dus menselijk) zenuwstelsel nodig heeft om normaal te functioneren. In 1909 wist hij zijn hypothese te bevestigen, waarna in allerlei laboratoria ter wereld werd gespeurd naar de isolering van de werkzame stof.
 
  
Na negen jaar onderzoek gelukte het de biochemicus B.C.P. Jansen en de bioloog W.F. Donath in 1926 de stof in zuivere toestand (30 mg zoutzuur zout in kristallijne vorm) te isoleren in hetzelfde laboratorium in Weltevreden waar Eijkman en Grijns hadden gewerkt. De structuurformule hadden de Nederlandse onderzoekers overigens nog niet geheel juist ontraadseld, maar tien jaar later lukte dit de befaamde Amerikaanse chemicus R.R. Williams wel. Hij nam patent op het [[Begrippenlijst#Procede|procédé]], waarna de stof [[Begrippenlijst#Synthetisch|synthetisch]] kon worden gemaakt en toegepast.  
+
[[Afbeelding:05_G357_V_5_2.JPG|thumb|400px|left|Het voornaamste instituut binnen TNO was het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek. Hier een blik in hun analytisch laboratorium te Utrecht (1953).]]
 +
Hij gebruikte daarvoor de term ‘partiële honger’, waarmee hij bedoelde dat het zilvervlies een stof bevat die het dierlijk (en dus menselijk) zenuwstelsel nodig heeft om normaal te functioneren. In 1909 wist hij zijn hypothese te bevestigen, waarna in allerlei laboratoria ter wereld werd gespeurd naar de isolering van de werkzame stof.  
  
Het onderzoek naar vitamines, zo blijkt, was een kwestie van een omslag in het wetenschappelijk denken en van lange adem. Innovaties in de (bio)chemie, versterkt door internationalisering van de research, vormden een belangrijke stimulans. Later bleek de gevonden stof (vitamine B1 of thiamine) te behoren tot een grotere groep van zogenoemde B-vitaminen (het B-complex).
+
Na negen jaar onderzoek gelukte het de [[Conservering heet en koud|'''biochemicus B.C.P. Jansen''']] en de bioloog W.F. Donath in 1926 de stof in zuivere toestand (30 mg zoutzuur zout in kristallijne vorm) te isoleren in hetzelfde laboratorium in Weltevreden waar Eijkman en Grijns hadden gewerkt. De structuurformule hadden de Nederlandse onderzoekers overigens nog niet geheel juist ontraadseld, maar tien jaar later lukte dit de befaamde Amerikaanse chemicus R.R. Williams wel. Hij nam patent op het [[Begrippenlijst#Procede|procédé]], waarna de stof [[Begrippenlijst#Synthetisch|synthetisch]] kon worden gemaakt en toegepast.
 +
 
 +
Het onderzoek naar vitamines, zo blijkt, was een kwestie van een omslag in het [[Wetenschap en de definitie van kwaliteit|'''wetenschappelijk denken''']] en van lange adem. Innovaties in de (bio)chemie, versterkt door internationalisering van de research, vormden een belangrijke stimulans. Later bleek de gevonden stof (vitamine B1 of thiamine) te behoren tot een grotere groep van zogenoemde B-vitaminen (het B-complex).

Huidige versie van 13 apr 2008 om 13:11