De regeling van de maximum snelheid
Van Techniek in Nederland
Regel 2: | Regel 2: | ||
− | De meest controversiële steen des aanstoots was artikel 15, waarin een verbod werd uitgesproken op het rijden ‘met een zoodanige snelheid, dat de vrijheid of de veiligheid van het verkeer op (den) weg wordt belemmerd of in gevaar gebracht’. Oorspronkelijk had het artikel een maximumsnelheid van 40 km/h omschreven, maar dat haalde de uiteindelijke wetstekst niet. Even leek het erop dat Nederland de auto-eeuw zou ingaan met ‘de meest moderne [[afbeelding:hondenkar_contra_auto.jpg|thumb|300px|left|De Monsterbetooging te Scheveningen op 29 september 1908. Snelheids- en remproeven. Hondenkar contra auto.]](motorwet) van Europa’, maar toen daarop verschillende gemeenten snelheidslimieten van 10 km/h of lager begonnen voor te schrijven, kwam de regering in 1908 met een voorstel van een minimaal voor te schrijven snelheidsmaximum van 15 km/h in de bebouwde kom; daarbuiten gold geen maximumsnelheid. Toen dit voorstel vervolgens door een [[Begrippenlijst#Amendement|amendement]] van kamerlid Van Citters naar 10 km/h werd verlaagd, barstte het protest los. De NAC (die zich in haar nieuwe blad De Auto afvroeg: ‘Wenscht men den ondergang van het automobilisme in Nederland?’) organiseerde met de [[Begeleiding en opvoeding van autotoeristen (tot 1940)|'''ANWB''']], de Nederlandsche Motorwielrijders Vereeniging (de latere koninklijke KNMV) en de Nationale Bond voor Vreemdelingenverkeer een ‘monsterbetoging’ op de Scheveningse boulevard. Daarbij werden snelheidsproeven die de absurditeit van het voorgeschreven maximum moesten aantonen, gevolgd door remproeven, omdat menigeen destijds meer geïmponeerd was door de ten opzichte van de [[Begrippenlijst#Paardentractie|paardentractie]] uitzonderlijk korte remweg, dan door de snelheid. Het mocht echter niet baten: het amendement-Van Citters werd met 28 tegen 16 stemmen aangenomen en bleef van kracht tot 1923, toen de toegelaten maximumsnelheid werd verdubbeld tot 20 km/h (en in 1957 tot 50 km/h). | + | De meest controversiële steen des aanstoots was artikel 15, waarin een verbod werd uitgesproken op het rijden ‘met een zoodanige snelheid, dat de vrijheid of de [[Veiligheid'''|veiligheid''']] van het verkeer op (den) weg wordt belemmerd of in gevaar gebracht’. Oorspronkelijk had het artikel een maximumsnelheid van 40 km/h omschreven, maar dat haalde de uiteindelijke wetstekst niet. Even leek het erop dat Nederland de auto-eeuw zou ingaan met ‘de meest moderne [[afbeelding:hondenkar_contra_auto.jpg|thumb|300px|left|De Monsterbetooging te Scheveningen op 29 september 1908. Snelheids- en remproeven. Hondenkar contra auto.]](motorwet) van Europa’, maar toen daarop verschillende gemeenten snelheidslimieten van 10 km/h of lager begonnen voor te schrijven, kwam de regering in 1908 met een voorstel van een minimaal voor te schrijven snelheidsmaximum van 15 km/h in de bebouwde kom; daarbuiten gold geen maximumsnelheid. Toen dit voorstel vervolgens door een [[Begrippenlijst#Amendement|amendement]] van kamerlid Van Citters naar 10 km/h werd verlaagd, barstte het protest los. De NAC (die zich in haar nieuwe blad De Auto afvroeg: ‘Wenscht men den ondergang van het automobilisme in Nederland?’) organiseerde met de [[Begeleiding en opvoeding van autotoeristen (tot 1940)|'''ANWB''']], de Nederlandsche Motorwielrijders Vereeniging (de latere koninklijke KNMV) en de Nationale Bond voor Vreemdelingenverkeer een ‘monsterbetoging’ op de Scheveningse boulevard. Daarbij werden snelheidsproeven die de absurditeit van het voorgeschreven maximum moesten aantonen, gevolgd door remproeven, omdat menigeen destijds meer geïmponeerd was door de ten opzichte van de [[Begrippenlijst#Paardentractie|paardentractie]] uitzonderlijk korte remweg, dan door de snelheid. Het mocht echter niet baten: het amendement-Van Citters werd met 28 tegen 16 stemmen aangenomen en bleef van kracht tot 1923, toen de toegelaten maximumsnelheid werd verdubbeld tot 20 km/h (en in 1957 tot 50 km/h). |