De graanelevator
Van Techniek in Nederland
Regel 3: | Regel 3: | ||
De eerste goed werkende drijvende pneumatische graanelevator werd in 1893 in gebruik genomen door de Millwall Dock Company te Londen, naar een ontwerp van haar ingenieur F.E. Duckham.[[Noten H4#4-61|<sup>[61]</sup>]] | De eerste goed werkende drijvende pneumatische graanelevator werd in 1893 in gebruik genomen door de Millwall Dock Company te Londen, naar een ontwerp van haar ingenieur F.E. Duckham.[[Noten H4#4-61|<sup>[61]</sup>]] | ||
+ | |||
In 1896 droeg deze zijn [[Begrippenlijst#Patent|patent]] op de elevators voor het Europese continent over op de firma G. Luther AG te Braunschweig, een onderneming die gespecialiseerd was in apparaten voor de verwerking van graan bij maalderijen. Op basis van dit patent leverde Luther vanaf 1896 verschillende elevators aan de Duitse lijnrederijen HAPAG en Norddeutscher Lloyd voor de lossing van graan in hun thuishavens, respectievelijk Hamburg en Bremen. In augustus 1901 bezochten vertegenwoordigers van de Verein deutscher Handelsmüller de Rotterdamse haven in een poging de geesten ook hier rijp te maken voor de pneumatische elevators.[[Noten H4#4-63|<sup>[63]</sup>]] Waarschijnlijk waren de Duitse graanmolenaars vooral naar Nederland gekomen om de belangen van Luther te behartigen. Delegatieleider F.W. Meyer was namelijk tevens commissaris bij Luther, waar bovendien zijn zoon Willy als ingenieur werkte. | In 1896 droeg deze zijn [[Begrippenlijst#Patent|patent]] op de elevators voor het Europese continent over op de firma G. Luther AG te Braunschweig, een onderneming die gespecialiseerd was in apparaten voor de verwerking van graan bij maalderijen. Op basis van dit patent leverde Luther vanaf 1896 verschillende elevators aan de Duitse lijnrederijen HAPAG en Norddeutscher Lloyd voor de lossing van graan in hun thuishavens, respectievelijk Hamburg en Bremen. In augustus 1901 bezochten vertegenwoordigers van de Verein deutscher Handelsmüller de Rotterdamse haven in een poging de geesten ook hier rijp te maken voor de pneumatische elevators.[[Noten H4#4-63|<sup>[63]</sup>]] Waarschijnlijk waren de Duitse graanmolenaars vooral naar Nederland gekomen om de belangen van Luther te behartigen. Delegatieleider F.W. Meyer was namelijk tevens commissaris bij Luther, waar bovendien zijn zoon Willy als ingenieur werkte. | ||
De delegatie van de Handelsmüller benaderde eerst de HAL, maar die had geen interesse. Waarschijnlijk wenste de maatschappij haar handen niet aan een dergelijke vernieuwing te branden, nadat de bekerelevators ingang hadden gevonden zonder problemen met de arbeiders. Wel vond Meyer gehoor bij de andere bezitter van een graanbekerelevator in Rotterdam: de N.V. Het Nederlandsche [[begrippenlijst#Veem|Veem]]. De gedelegeerd commissaris van dit veembedrijf, J.C. Smalt, werd de drijvende kracht achter de invoering van elevators in de Rotterdamse haven. De vemen hielden zich bezig met de langdurige opslag en bewerking van met name ruwe agrarische goederen, waaronder graan, in de zeehavens.[[Noten H4#4-64|<sup>[64]</sup>]] De N.V. Het Nederlandsche Veem was in de problemen gekomen door de bouw van een groot [[begrippenlijst#Silo|graansilopand]], ‘De Eersteling’, en in 1901 nam het veem de genoemde Smalt - die een lange ervaring had als handelaar en makelaar in graan en op dat moment tevens lid was van de gemeenteraad- in de arm als gedelegeerd commissaris om de zaak te redden.[[Noten H4#4-65|<sup>[65]</sup>]]Smalts positieve reactie op de Duitse voorstellen kan waarschijnlijk het best worden gezien als een vlucht naar voren om Het Nederlandsche Veem te redden. Binnen het werk van het veem nam namelijk de zogenaamde [[begrippenlijst#Graanfactorij|graanfactorij]] een belangrijke plaats in. De factors coördineerden als vertegenwoordigers van de handelaren onder meer de gang van zaken tijdens de lossing en weging van het graan. Zij waren verantwoordelijk voor de controle van het wegen en voor de monsterneming ten behoeve van de kwaliteitscontrole en zij moesten ervoor zorgen dat tijdig het juiste binnenschip langszij kwam om het graan vanuit de zeeboot te ontvangen.[[Noten H4#4-66|<sup>[66]</sup>]] Smalt verwachtte dat een elevatormaatschappij het bestaan van aparte factoorsbedrijven overbodig zou maken. | De delegatie van de Handelsmüller benaderde eerst de HAL, maar die had geen interesse. Waarschijnlijk wenste de maatschappij haar handen niet aan een dergelijke vernieuwing te branden, nadat de bekerelevators ingang hadden gevonden zonder problemen met de arbeiders. Wel vond Meyer gehoor bij de andere bezitter van een graanbekerelevator in Rotterdam: de N.V. Het Nederlandsche [[begrippenlijst#Veem|Veem]]. De gedelegeerd commissaris van dit veembedrijf, J.C. Smalt, werd de drijvende kracht achter de invoering van elevators in de Rotterdamse haven. De vemen hielden zich bezig met de langdurige opslag en bewerking van met name ruwe agrarische goederen, waaronder graan, in de zeehavens.[[Noten H4#4-64|<sup>[64]</sup>]] De N.V. Het Nederlandsche Veem was in de problemen gekomen door de bouw van een groot [[begrippenlijst#Silo|graansilopand]], ‘De Eersteling’, en in 1901 nam het veem de genoemde Smalt - die een lange ervaring had als handelaar en makelaar in graan en op dat moment tevens lid was van de gemeenteraad- in de arm als gedelegeerd commissaris om de zaak te redden.[[Noten H4#4-65|<sup>[65]</sup>]]Smalts positieve reactie op de Duitse voorstellen kan waarschijnlijk het best worden gezien als een vlucht naar voren om Het Nederlandsche Veem te redden. Binnen het werk van het veem nam namelijk de zogenaamde [[begrippenlijst#Graanfactorij|graanfactorij]] een belangrijke plaats in. De factors coördineerden als vertegenwoordigers van de handelaren onder meer de gang van zaken tijdens de lossing en weging van het graan. Zij waren verantwoordelijk voor de controle van het wegen en voor de monsterneming ten behoeve van de kwaliteitscontrole en zij moesten ervoor zorgen dat tijdig het juiste binnenschip langszij kwam om het graan vanuit de zeeboot te ontvangen.[[Noten H4#4-66|<sup>[66]</sup>]] Smalt verwachtte dat een elevatormaatschappij het bestaan van aparte factoorsbedrijven overbodig zou maken. |