Een wetenschappelijke benadering van het fabricageproces
Van Techniek in Nederland
Regel 40: | Regel 40: | ||
− | Kennis over hygiëne, bederf en vervalsing drong in meerdere branches van de verwerkende agrarische industrie door van laag tot hoog. Organisch-chemische wetenschappelijke kennis, inclusief [[begrippenlijst#Laboratorium|laboratorium]]onderzoek binnen de bedrijven, werd rond 1900 toegepast binnen de bierbrouwerijen, de graan-, meel- en broodfabrieken, de margarine-industrie en de gistfabrieken en leidde binnen deze bedrijfstakken tot innovaties.[[Noten TIN20-3-H2#2-77|<sup>[77]</sup>]] Er ontstond daarnaast een markt voor particuliere laboratoria, die zich bezig hielden met onderzoek naar drinkwater en levensmiddelen zoals melk, kaas, boter en vlees.[[Noten TIN20-3-H2#2-78|<sup>[78]</sup>]] De algemene trend was om in toenemende mate gebruik te maken van wetenschappelijke kennis om de problemen rond hygiëne, bederf en vervalsing op te lossen. Er ontstond een [[Wetenschap en de definitie van kwaliteit|'''nieuwe kennisinfrastructuur''']]. De in 1876 gevestigde Rijkslandbouwschool in Wageningen richtte zich in haar streven naar academisering op een breed scala aan vakken, waaronder zuivelbereiding. De studenten waren afkomstig uit gegoede (boeren)families en behoorden tot de eerste academici binnen de voedingsmiddelenbedrijven in Nederland en de koloniën.[[Noten TIN20-3-H2#2-79|<sup>[79]</sup>]] De verspreiding binnen en buiten de voedingsmiddelenketen van kleine laboratoria en proefstations leidde tot een systematische waarneming van de samenstelling van en de veranderingen in de plantaardige en dierlijke grondstoffen na oogst en bewerking. Deze analyses waren gericht op problemen van productie, opslag en vervoer over langere afstand. | + | Kennis over hygiëne, bederf en vervalsing drong in meerdere branches van de verwerkende agrarische industrie door van laag tot hoog. [[De moderne voedselvoorziening|'''Organisch-chemische wetenschappelijke kennis''']], inclusief [[begrippenlijst#Laboratorium|laboratorium]]onderzoek binnen de bedrijven, werd rond 1900 toegepast binnen de bierbrouwerijen, de graan-, meel- en broodfabrieken, de margarine-industrie en de gistfabrieken en leidde binnen deze bedrijfstakken tot innovaties.[[Noten TIN20-3-H2#2-77|<sup>[77]</sup>]] |
+ | |||
+ | Er ontstond daarnaast een markt voor particuliere laboratoria, die zich bezig hielden met onderzoek naar drinkwater en levensmiddelen zoals melk, kaas, boter en vlees.[[Noten TIN20-3-H2#2-78|<sup>[78]</sup>]] | ||
+ | De algemene trend was om in toenemende mate gebruik te maken van wetenschappelijke kennis om de problemen rond hygiëne, bederf en vervalsing op te lossen. Er ontstond een [[Wetenschap en de definitie van kwaliteit|'''nieuwe kennisinfrastructuur''']]. | ||
+ | |||
+ | De in 1876 gevestigde Rijkslandbouwschool in Wageningen richtte zich in haar streven naar academisering op een breed scala aan vakken, waaronder zuivelbereiding. De studenten waren afkomstig uit gegoede (boeren)families en behoorden tot de eerste academici binnen de voedingsmiddelenbedrijven in Nederland en de koloniën.[[Noten TIN20-3-H2#2-79|<sup>[79]</sup>]] | ||
+ | |||
+ | De verspreiding binnen en buiten de voedingsmiddelenketen van kleine laboratoria en proefstations leidde tot een systematische waarneming van de samenstelling van en de veranderingen in de plantaardige en dierlijke grondstoffen na oogst en bewerking. Deze [[Begrippenlijst#Analyse|analyses]] waren gericht op problemen van productie, opslag en vervoer over langere afstand. | ||
<swf width="600" height="450">http://www.techniekinnederland.nl/nl/images/media/clip2.swf</swf> | <swf width="600" height="450">http://www.techniekinnederland.nl/nl/images/media/clip2.swf</swf> |