Mobiliteit tussen de twee wereldoorlogen

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 24: Regel 24:
  
 
Er ontstond wel een verschuiving bij het vervoer per trein. Tussen 1870 en 1913 was de gemiddelde reisafstand praktisch gelijk gebleven, schommelend tussen 26 en 29 km. Tussen 1918 en 1940, echter, nam het aantal treinreizigers met 8 miljoen af, maar het aantal reizigerskilometers met enkele-reis- en retourkaartjes steeg tot ruim 2 miljard in 1938, veroorzaakt door een vergroting van de gemiddelde reisafstand tot ruim 42 km. Deze verschuiving was mede het gevolg van het feit dat een belangrijk deel van de (beter gesitueerde) trajectkaart- en abonnementhouders inmiddels op de personenauto was overgestapt.
 
Er ontstond wel een verschuiving bij het vervoer per trein. Tussen 1870 en 1913 was de gemiddelde reisafstand praktisch gelijk gebleven, schommelend tussen 26 en 29 km. Tussen 1918 en 1940, echter, nam het aantal treinreizigers met 8 miljoen af, maar het aantal reizigerskilometers met enkele-reis- en retourkaartjes steeg tot ruim 2 miljard in 1938, veroorzaakt door een vergroting van de gemiddelde reisafstand tot ruim 42 km. Deze verschuiving was mede het gevolg van het feit dat een belangrijk deel van de (beter gesitueerde) trajectkaart- en abonnementhouders inmiddels op de personenauto was overgestapt.
Hierdoor werden de spoorweginkomsten conjunctuurgevoelig, in een periode dat de conjunctuur nu niet bepaald gunstig was. Het zal dan ook niet verbazen dat het spoorwegbedrijf met een opbrengstverlaging van bijna 40% tussen 1929 en 1936 te maken kreeg. Als een gevolg daarvan trokken de Nederlandse Spoorwegen zich uit verschillende deelmarkten terug, voor het reizigersvervoer onder andere tot uiting komend in een verlaging van het aantal stations van 993 in 1916 naar 385 in 1940.  
+
Hierdoor werden de spoorweginkomsten [[Begrippenlijst#Conjunctuurgevoelig|conjunctuurgevoelig]], in een periode dat de [[Begrippenlijst#Conjunctuur|conjunctuur]] nu niet bepaald gunstig was. Het zal dan ook niet verbazen dat het spoorwegbedrijf met een opbrengstverlaging van bijna 40% tussen 1929 en 1936 te maken kreeg. Als een gevolg daarvan trokken de Nederlandse Spoorwegen zich uit verschillende deelmarkten terug, voor het reizigersvervoer onder andere tot uiting komend in een verlaging van het aantal stations van 993 in 1916 naar 385 in 1940.  
 
Ondanks deze maatregelen veranderde er echter niets principieels aan de overwegend regionale functie van het reizigersverkeer per trein. Eind jaren dertig reisde 58% van de treinreizigers minder dan 25 km, 66% minder dan 30 km en 84% minder dan 60 km ver.[[Noten H2#2-49|<sup>[49]</sup>]] De regionale functie van de tram ging in deze periode echter helemaal verloren: de tram bleef alleen
 
Ondanks deze maatregelen veranderde er echter niets principieels aan de overwegend regionale functie van het reizigersverkeer per trein. Eind jaren dertig reisde 58% van de treinreizigers minder dan 25 km, 66% minder dan 30 km en 84% minder dan 60 km ver.[[Noten H2#2-49|<sup>[49]</sup>]] De regionale functie van de tram ging in deze periode echter helemaal verloren: de tram bleef alleen

Versie op 5 jul 2006 12:53