De mislukte innovatie
Van Techniek in Nederland
Regel 5: | Regel 5: | ||
Het was in de situatie van het kartel dat wij eerder beschreven, niet verwonderlijk, dat een buitenstaander de stoommachine introduceerde. De leden van het kartel identificeerden zich met het groepsbelang en waren niet geneigd initiatieven te ontplooien die de verhoudingen konden schaden en de eigen positie in gevaar konden brengen. Niet winstmaximalisatie, maar een redelijk inkomen en een verzekerd bestaan waren de drijfveren. De ondernemer die het kartel wilde weerstaan, moest getuigen van een andere mentaal-culturele instelling en zou stuiten op grote sociale barrières. Hij zou echter ook een belangrijke economische hinderpaal moeten nemen. Indien hij wilde slagen, moest hij aanzienlijk goedkoper produceren. | Het was in de situatie van het kartel dat wij eerder beschreven, niet verwonderlijk, dat een buitenstaander de stoommachine introduceerde. De leden van het kartel identificeerden zich met het groepsbelang en waren niet geneigd initiatieven te ontplooien die de verhoudingen konden schaden en de eigen positie in gevaar konden brengen. Niet winstmaximalisatie, maar een redelijk inkomen en een verzekerd bestaan waren de drijfveren. De ondernemer die het kartel wilde weerstaan, moest getuigen van een andere mentaal-culturele instelling en zou stuiten op grote sociale barrières. Hij zou echter ook een belangrijke economische hinderpaal moeten nemen. Indien hij wilde slagen, moest hij aanzienlijk goedkoper produceren. | ||
Hoe duur was de stoomkorenmolen in vergelijking met de windmolen? Helaas ontbreekt het ons aan precieze gegevens omtrent de kosten van het molenbedrijf, maar er is wel een benadering te geven. Wind- en stoomkorenmolens waren er in allerlei soorten en maten. Voor onze analyse gaan wij uit van een gangbare _ hoewel fictieve _ windkorenmolen die wij situeren in Amsterdam omstreeks 1845 en een gangbare maar ook fictieve stoomkorenmolen in Amsterdam omstreeks 1830 en 1855. De exploitatie van de twee molens is gereconstrueerd uit fragmentarisch materiaal van verschillende bedrijfjes. Beide molens zijn ingericht met drie steenkoppels, waarvan twee voor de produktie en een als reserve of in onderhoud. Een vergelijkend exploitatie-overzicht ziet er bij benadering uit als in tabel 3.2 gegeven.(zie tabel 3.2) | Hoe duur was de stoomkorenmolen in vergelijking met de windmolen? Helaas ontbreekt het ons aan precieze gegevens omtrent de kosten van het molenbedrijf, maar er is wel een benadering te geven. Wind- en stoomkorenmolens waren er in allerlei soorten en maten. Voor onze analyse gaan wij uit van een gangbare _ hoewel fictieve _ windkorenmolen die wij situeren in Amsterdam omstreeks 1845 en een gangbare maar ook fictieve stoomkorenmolen in Amsterdam omstreeks 1830 en 1855. De exploitatie van de twee molens is gereconstrueerd uit fragmentarisch materiaal van verschillende bedrijfjes. Beide molens zijn ingericht met drie steenkoppels, waarvan twee voor de produktie en een als reserve of in onderhoud. Een vergelijkend exploitatie-overzicht ziet er bij benadering uit als in tabel 3.2 gegeven.(zie tabel 3.2) | ||
− | + | [[Afbeelding:Tabel_3,2.JPEG|thumb|300px|mid]] | |
De exploitatielasten van een stoomkorenmolen lagen hoger dan die van een windkorenmolen. Voor een deel hing dat samen met de hogere produktie van de stoomkorenmolen, daar hij niet afhankelijk was van de wind. Dat vereiste een uitbreiding van personeel, paarden en karren. Voor een ander deel was het een gevolg van de kosten van de stoominstallatie en de steenkool. Vooral de steenkool beïnvloedde de exploitatierekening ongunstig. Hoewel de steenkoolprijs na verloop van tijd daalde en het rendement van de stoommachine verbeterde, bleef deze post aanzienlijk. | De exploitatielasten van een stoomkorenmolen lagen hoger dan die van een windkorenmolen. Voor een deel hing dat samen met de hogere produktie van de stoomkorenmolen, daar hij niet afhankelijk was van de wind. Dat vereiste een uitbreiding van personeel, paarden en karren. Voor een ander deel was het een gevolg van de kosten van de stoominstallatie en de steenkool. Vooral de steenkool beïnvloedde de exploitatierekening ongunstig. Hoewel de steenkoolprijs na verloop van tijd daalde en het rendement van de stoommachine verbeterde, bleef deze post aanzienlijk. | ||
Het cruciale punt voor de stoomkorenmolen was echter de omzet. In de bronnen wordt vermeld dat hij 1,5 à 3 maal zoveel graan per jaar maalde als een windkorenmolen (waarvan de produktie overigens ook sterk kon fluctueren). De vermenigvuldigingsfactor maakte voor de kostprijs van het malen echter nogal wat uit, zoals blijkt uit tabel 2. Wilde de stoomkorenmolenaar uit ons rekenvoorbeeld omstreeks 1830 in Amsterdam concurreren met een windkorenmolenaar die 400 ton graan per jaar omzette, dan moest hij zelf naar schatting 1200 ton vermalen. Theoretisch was de stoomkorenmolen daartoe in staat. Hij kon bij een continue produktie van 12 uur per dag minstens een jaaromzet van 2000 ton tarwe realiseren. Hier openbaarde zich echter de achilleshiel van de grootschalige produktie. Was de stoomkorenmolenaar in staat een dergelijke omvangrijke produktie af te zetten in Amsterdam?(27)Het was precies hier dat het kartel van de Amsterdamse windmolenaars toesloeg: ze konden de graanhandel bewerken en de bakkers onder druk zetten. De stoomkorenmolenaar (onder andere Cantillon) trachtte een marktaandeel te veroveren door een aanzienlijk lager maalloon te vragen, maar telkens volgde het kartel de prijsverlaging. De centrale kas van het windmolenaarsverbond was in de loop der jaren zo aangegroeid, dat de molenaars er ook een prijsoffensief mee konden voeren. In feite moesten zij op een aantal molens toeleggen. Het verbond was zich blijkbaar zo van zijn financieel uithoudingsvermogen bewust, dat het de onderhandelingspogingen van de Cantillon liet vastlopen. In een dergelijke situatie was het vergroten van het marktaandeel door de stoommolenaar bijzonder moeilijk. | Het cruciale punt voor de stoomkorenmolen was echter de omzet. In de bronnen wordt vermeld dat hij 1,5 à 3 maal zoveel graan per jaar maalde als een windkorenmolen (waarvan de produktie overigens ook sterk kon fluctueren). De vermenigvuldigingsfactor maakte voor de kostprijs van het malen echter nogal wat uit, zoals blijkt uit tabel 2. Wilde de stoomkorenmolenaar uit ons rekenvoorbeeld omstreeks 1830 in Amsterdam concurreren met een windkorenmolenaar die 400 ton graan per jaar omzette, dan moest hij zelf naar schatting 1200 ton vermalen. Theoretisch was de stoomkorenmolen daartoe in staat. Hij kon bij een continue produktie van 12 uur per dag minstens een jaaromzet van 2000 ton tarwe realiseren. Hier openbaarde zich echter de achilleshiel van de grootschalige produktie. Was de stoomkorenmolenaar in staat een dergelijke omvangrijke produktie af te zetten in Amsterdam?(27)Het was precies hier dat het kartel van de Amsterdamse windmolenaars toesloeg: ze konden de graanhandel bewerken en de bakkers onder druk zetten. De stoomkorenmolenaar (onder andere Cantillon) trachtte een marktaandeel te veroveren door een aanzienlijk lager maalloon te vragen, maar telkens volgde het kartel de prijsverlaging. De centrale kas van het windmolenaarsverbond was in de loop der jaren zo aangegroeid, dat de molenaars er ook een prijsoffensief mee konden voeren. In feite moesten zij op een aantal molens toeleggen. Het verbond was zich blijkbaar zo van zijn financieel uithoudingsvermogen bewust, dat het de onderhandelingspogingen van de Cantillon liet vastlopen. In een dergelijke situatie was het vergroten van het marktaandeel door de stoommolenaar bijzonder moeilijk. |