Vroege autogeschiedenis (tot 1914): Arts en automobilisme
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | [[Afbeelding:Arts en auto 001.jpg|280px|thumb|right|De [[De ANWB, van wielrijdersbond naar toeristenbond|ANWB]]propageerde het functionele gebruik van de auto, bijvoorbeeld door artsen. Hiervoor moesten volgens de [[De ANWB, van wielrijdersbond naar toeristenbond|ANWB]] auto's gebouwd worden die op landwegen konden worden gebruikt.]]Er is weinig bekend omtrent de rol van de Nederlandse arts bij het [[Vroege autogeschiedenis (tot 1914): visie en het werkelijke gebruik|opkomende automobilisme]]. Daarom komen de herinneringen van arts en [[begrippenlijst#Autopionier|autopionier]] Jan Pieter Veening bijzondere betekenis toe. Op zijn praktijk in het Gelderse Eibergen maakte | + | [[Afbeelding:Arts en auto 001.jpg|280px|thumb|right|De [[De ANWB, van wielrijdersbond naar toeristenbond|ANWB]]propageerde het functionele gebruik van de auto, bijvoorbeeld door artsen. Hiervoor moesten volgens de [[De ANWB, van wielrijdersbond naar toeristenbond|ANWB]] auto's gebouwd worden die op landwegen konden worden gebruikt.]]Er is weinig bekend omtrent de rol van de Nederlandse arts bij het [[Vroege autogeschiedenis (tot 1914): visie en het werkelijke gebruik|opkomende automobilisme]]. Daarom komen de herinneringen van arts en [[begrippenlijst#Autopionier|autopionier]] Jan Pieter Veening bijzondere betekenis toe. Op zijn praktijk in het Gelderse Eibergen maakte hij ook af en toe gebruik van de fiets of de tilbury (een tweezitskoetsje), maar vanaf 1909 koos hij uitsluitend voor zijn in 1902 aangeschafte auto (zonder chauffeur), nadat hij zijn zware exemplaar had ingeruild voor een lichte tweezitter, opnieuw tweedehands. Tijdens de oorlog schakelde hij over op de motorfiets. Toen Veening in 1940 zijn praktijk in het Noord-Hollandse Beemster beëindigde, had hij op vier na al zijn vele auto’s tweedehands aangeschaft [[Noten H3#38|<sup>[38]</sup>]]. |
De meeste plattelandsartsen waren echter aanvankelijk niet tot een dergelijke aanschaf in staat. In Oud-Beijerland, bijvoorbeeld, op een van de Zuid-Hollandse eilanden, legde Johan Hers gedurende zijn gehele drieëndertigjarige loopbaan de kilometerslange visiteroutes meestal te voet af. Dergelijke artsen brachten van oudsher het merendeel van hun werkzame uren onderweg door. Een collega van hem in een ander dorp huurde af en toe een koetsje, maar de kosten daarvan, op te brengen door de patiënten, bedroegen bijna evenveel als zijn jaarinkomen. Sommige artsen gebruikten met [[afbeelding:grafiek_artsen_belasting.jpg|thumb|500px|right|Uit Automobilisme in Nederland: In de belasting vallende paarden en koetseiers van artsen.]] | De meeste plattelandsartsen waren echter aanvankelijk niet tot een dergelijke aanschaf in staat. In Oud-Beijerland, bijvoorbeeld, op een van de Zuid-Hollandse eilanden, legde Johan Hers gedurende zijn gehele drieëndertigjarige loopbaan de kilometerslange visiteroutes meestal te voet af. Dergelijke artsen brachten van oudsher het merendeel van hun werkzame uren onderweg door. Een collega van hem in een ander dorp huurde af en toe een koetsje, maar de kosten daarvan, op te brengen door de patiënten, bedroegen bijna evenveel als zijn jaarinkomen. Sommige artsen gebruikten met [[afbeelding:grafiek_artsen_belasting.jpg|thumb|500px|right|Uit Automobilisme in Nederland: In de belasting vallende paarden en koetseiers van artsen.]] | ||
tegenzin de fiets en de enkeling die zich vóór 1910 wel aan een auto waagde had er weinig aan, gezien de zeer slechte staat van de plattelandswegen. Hoewel zodoende de indruk bestaat dat de Nederlandse plattelandsarts aanvankelijk weinig van de auto gebruik maakte, vormde hij een logisch startpunt om de noodzaak van de ontwikkeling van een auto die geschikt is voor nuttig gebruik te beargumenteren. Niet alleen omdat de arts gewend was met zijn medisch instrumentarium te experimenteren, maar ook omdat het vervoersprobleem juist voor deze groep als het ware om een oplossing schreeuwde, een oplossing die de tram met zijn vaste rijschema ten enenmale niet kon bieden. Toen de artsen langzaam aan begonnen zich te motoriseren, waren zíj het dikwijls naar wie in de gemeenteraden werd verwezen om af te zien van het afsluiten van de wegen voor de auto [[Noten H3#39|<sup>[39]</sup>]]. | tegenzin de fiets en de enkeling die zich vóór 1910 wel aan een auto waagde had er weinig aan, gezien de zeer slechte staat van de plattelandswegen. Hoewel zodoende de indruk bestaat dat de Nederlandse plattelandsarts aanvankelijk weinig van de auto gebruik maakte, vormde hij een logisch startpunt om de noodzaak van de ontwikkeling van een auto die geschikt is voor nuttig gebruik te beargumenteren. Niet alleen omdat de arts gewend was met zijn medisch instrumentarium te experimenteren, maar ook omdat het vervoersprobleem juist voor deze groep als het ware om een oplossing schreeuwde, een oplossing die de tram met zijn vaste rijschema ten enenmale niet kon bieden. Toen de artsen langzaam aan begonnen zich te motoriseren, waren zíj het dikwijls naar wie in de gemeenteraden werd verwezen om af te zien van het afsluiten van de wegen voor de auto [[Noten H3#39|<sup>[39]</sup>]]. |