Wetenschap en de definitie van kwaliteit

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 9: Regel 9:
 
professionalisering]]; deskundige vrouwen konden nu ruimer worden ingezet bij het onderwijs en de voedingsvoorlichting. Achteraf bezien kwamen deze nieuwe kennis en professies juist op tijd tot stand om hun nut te kunnen bewijzen tijdens de crisis van de jaren dertig en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zeer veel huisvrouwen raakten zo vertrouwd met ‘moderne’ basisprincipes van voedselinkoop en bereiding.[[Noten TIN20-3-H3#3-11|<sup>[11]</sup>]]   
 
professionalisering]]; deskundige vrouwen konden nu ruimer worden ingezet bij het onderwijs en de voedingsvoorlichting. Achteraf bezien kwamen deze nieuwe kennis en professies juist op tijd tot stand om hun nut te kunnen bewijzen tijdens de crisis van de jaren dertig en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zeer veel huisvrouwen raakten zo vertrouwd met ‘moderne’ basisprincipes van voedselinkoop en bereiding.[[Noten TIN20-3-H3#3-11|<sup>[11]</sup>]]   
 
[[Afbeelding:05_G357_V_3_2tiffcor1.jpg|thumb|left|370px|Een affiche van warme bakkers om het marktaandeel met kwaliteitsargumenten te beschermen.]]
 
[[Afbeelding:05_G357_V_3_2tiffcor1.jpg|thumb|left|370px|Een affiche van warme bakkers om het marktaandeel met kwaliteitsargumenten te beschermen.]]
De Rijkslandbouwhogeschool in Wageningen werd behalve een opleidingsinstituut ook steeds meer een onderzoeksinstelling met belangrijke laboratoria. Het onderzoek in die laboratoria was deels gericht op het definiëren en verbeteren van de kwaliteit van voedsel. Het onderzoek ondersteunde daarmee ook de zich voortzettende processen van ketenverlenging. Een goed voorbeeld hiervan vormden de activiteiten van het Laboratorium voor tuinbouwplantenteelt van de hoogleraar A.M. Sprenger, waarin al bij de bouw in het begin van de jaren twintig koelcellen waren aangebracht. Sprenger wilde namelijk, naast de groei, ook de bewaring en verwerking van fruit en tuinbouwgewassen bestuderen, met het oog op de afzet.[[Noten TIN20-3-H3#3-12|<sup>[12]</sup>]]   
+
De Rijkslandbouwhogeschool in Wageningen werd behalve een opleidingsinstituut ook steeds meer een onderzoeksinstelling met belangrijke laboratoria. Het onderzoek in die laboratoria was deels gericht op het definiëren en verbeteren van de kwaliteit van voedsel. Het onderzoek ondersteunde daarmee ook de zich voortzettende processen van ketenverlenging. Een goed voorbeeld hiervan vormden de activiteiten van het Laboratorium voor tuinbouwplantenteelt van de '''hoogleraar A.M. Sprenger''', waarin al bij de bouw in het begin van de jaren twintig koelcellen waren aangebracht. Sprenger wilde namelijk, naast de groei, ook de bewaring en verwerking van fruit en tuinbouwgewassen bestuderen, met het oog op de afzet.[[Noten TIN20-3-H3#3-12|<sup>[12]</sup>]]   
 
Om aan de grote vraag naar informatie over deze onderwerpen tegemoet te komen, werden twee rijkstuinbouwconsulenten aangesteld, één voor koelaangelegenheden en één voor verwerkingszaken. Het instituut nam ook het drogen en invriezen van fruit om het op het geschikte moment te kunnen persen, onder de loep. Een ander initiatief van Sprenger was de oprichting in 1936 van het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Tuinbouwproducten (IBVT), samen met de inspecteur voor Tuinbouw en Tuinbouwonderwijs, ir. A.W. v.d. Plassche. Dit instituut paste in het overheidsstreven om de landbouw tijdens de crisis van de jaren dertig overeind te houden door verbetering van de kwaliteit van de producten op basis van wetenschappelijk onderzoek en controle. De gecombineerde problemen van de grotere opbrengst, de grote bederfelijkheid van de waren en de korte oogstperiode noopten tot het streven naar een verlenging van het oogstseizoen en de duur van de afzet door onderzoek naar processen van bewaring en verwerking. Het IBVT deed een grote hoeveelheid experimenten en verrichtte onderzoek naar de veelsoortige problemen van de behandeling en bewerking van de kwetsbare en bederfelijke tuinbouwproducten. Alleen al het sorteren en verpakken van fruit met het oog op standaardisatie, bijvoorbeeld, leverde bij het gebruik van lopende banden en andere vormen van mechanisering zoveel problemen op, dat ze soms onoverkomelijk leken. Vele experimenten waren ermee gemoeid voordat in de jaren veertig en vijftig het invriezen van fruit een succes kon worden en zwart worden of smaakverlies kon worden voorkomen. Het bleek nodig het fruit alvorens het te bevriezen eerst te verhitten om bepaalde enzymen te inactiveren.[[Noten TIN20-3-H3#3-13|<sup>[13]</sup>]]  
 
Om aan de grote vraag naar informatie over deze onderwerpen tegemoet te komen, werden twee rijkstuinbouwconsulenten aangesteld, één voor koelaangelegenheden en één voor verwerkingszaken. Het instituut nam ook het drogen en invriezen van fruit om het op het geschikte moment te kunnen persen, onder de loep. Een ander initiatief van Sprenger was de oprichting in 1936 van het Instituut voor Bewaring en Verwerking van Tuinbouwproducten (IBVT), samen met de inspecteur voor Tuinbouw en Tuinbouwonderwijs, ir. A.W. v.d. Plassche. Dit instituut paste in het overheidsstreven om de landbouw tijdens de crisis van de jaren dertig overeind te houden door verbetering van de kwaliteit van de producten op basis van wetenschappelijk onderzoek en controle. De gecombineerde problemen van de grotere opbrengst, de grote bederfelijkheid van de waren en de korte oogstperiode noopten tot het streven naar een verlenging van het oogstseizoen en de duur van de afzet door onderzoek naar processen van bewaring en verwerking. Het IBVT deed een grote hoeveelheid experimenten en verrichtte onderzoek naar de veelsoortige problemen van de behandeling en bewerking van de kwetsbare en bederfelijke tuinbouwproducten. Alleen al het sorteren en verpakken van fruit met het oog op standaardisatie, bijvoorbeeld, leverde bij het gebruik van lopende banden en andere vormen van mechanisering zoveel problemen op, dat ze soms onoverkomelijk leken. Vele experimenten waren ermee gemoeid voordat in de jaren veertig en vijftig het invriezen van fruit een succes kon worden en zwart worden of smaakverlies kon worden voorkomen. Het bleek nodig het fruit alvorens het te bevriezen eerst te verhitten om bepaalde enzymen te inactiveren.[[Noten TIN20-3-H3#3-13|<sup>[13]</sup>]]  
 
De inzet van de wetenschap om de kwaliteit te verbeteren vond niet alleen in het particuliere bedrijfsleven en in Wageningen plaats. Een ander belangrijk nieuw initiatief was de oprichting van het Nederlands Instituut voor de Volksvoeding (NIVV) in 1919 door de medicus dr. E.C. van Leersum te Amsterdam. Aanleiding hiertoe waren de oorlogservaringen, die in de eerste plaats onder de minst bedeelden en werklozen tot voedseltekorten en gezondheidsrisico’s hadden geleid. Het doel van het NIVV was (zuiver) wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de ingewikkelde relatie tussen voeding, haar bestanddelen, de werking ervan in het lichaam en gezondheid. Recent verschenen publicaties over ‘levensstoffen’ (waarover meer in hoofdstuk 5) en andere nieuwe inzichten in binnen- en buitenland, genaamd ‘the newer knowledge of nutrition’, onderstreepten naar de mening van de artsen en andere deskundigen de noodzaak daartoe. Overheid en bedrijfsleven steunden dit initiatief en het NIVV kon van start gaan met financiële bijdragen van Rijk en provincie, de gemeente Amsterdam en enkele voedingsmiddelenbedrijven.[[Noten TIN20-3-H3#3-14|<sup>[14]</sup>]] Het instituut was een wisselend lot beschoren. De belangstelling van de zijde der geldschietende overheid duurde bijvoorbeeld maar kort; deze trok de toegezegde subsidie in 1921 in, toen de gelden besteed dreigden te worden aan de bouw van een (‘vitaminen’)laboratorium.[[Noten TIN20-3-H3#3-15|<sup>[15]</sup>]]   
 
De inzet van de wetenschap om de kwaliteit te verbeteren vond niet alleen in het particuliere bedrijfsleven en in Wageningen plaats. Een ander belangrijk nieuw initiatief was de oprichting van het Nederlands Instituut voor de Volksvoeding (NIVV) in 1919 door de medicus dr. E.C. van Leersum te Amsterdam. Aanleiding hiertoe waren de oorlogservaringen, die in de eerste plaats onder de minst bedeelden en werklozen tot voedseltekorten en gezondheidsrisico’s hadden geleid. Het doel van het NIVV was (zuiver) wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de ingewikkelde relatie tussen voeding, haar bestanddelen, de werking ervan in het lichaam en gezondheid. Recent verschenen publicaties over ‘levensstoffen’ (waarover meer in hoofdstuk 5) en andere nieuwe inzichten in binnen- en buitenland, genaamd ‘the newer knowledge of nutrition’, onderstreepten naar de mening van de artsen en andere deskundigen de noodzaak daartoe. Overheid en bedrijfsleven steunden dit initiatief en het NIVV kon van start gaan met financiële bijdragen van Rijk en provincie, de gemeente Amsterdam en enkele voedingsmiddelenbedrijven.[[Noten TIN20-3-H3#3-14|<sup>[14]</sup>]] Het instituut was een wisselend lot beschoren. De belangstelling van de zijde der geldschietende overheid duurde bijvoorbeeld maar kort; deze trok de toegezegde subsidie in 1921 in, toen de gelden besteed dreigden te worden aan de bouw van een (‘vitaminen’)laboratorium.[[Noten TIN20-3-H3#3-15|<sup>[15]</sup>]]   

Versie op 25 sep 2007 10:45