Zuivel en onderwijs
Van Techniek in Nederland
Regel 5: | Regel 5: | ||
In Noord-Holland werd ongeveer tezelfdertijd een poging gedaan om op particulier initiatief een school voor kaasmaaksters op te richten. Wouter Sluis, een boer uit de Beemster, was in 1873 naar Engeland gegaan om met nieuwe methoden van kaasbereiding bekend te raken. Vier jaar later deed hij het voorstel om een zuivelvakschool op te richten, maar de Noordhollandse boeren vonden de benodigde fl. 30.000 te veel geld.[[Noten H2#2-25|<sup>[25]</sup>]] [[Afbeelding:Mesje_van_Carstens.jpg|thumb|280px|right|Hol mesje van Carstens]] In 1880 begon een experiment dat meer succes had: aanschouwelijk onderwijs. Men vroeg een zgn. [[begrippenlijst#Wandellerares|wandellerares]] uit Sleeswijk om een demonstratie te geven, in 1881 werd een Deen uitgenodigd, Vilhelm Carstens, die een leerling was geweest van de zuiveldeskundige N.J. Fjord in Kopenhagen. Zijn optreden in Berkhout (NH) had veel indruk gemaakt, en dit verleidde de Friesche Maatschappij ertoe om ook zo'n vreemdeling te laten komen. Het werd D.N.L. Gäbel, directeur van de zuivelschool Wesebyhof in Sleeswijk.[[Noten H2#2-26|<sup>[26]</sup>]] | In Noord-Holland werd ongeveer tezelfdertijd een poging gedaan om op particulier initiatief een school voor kaasmaaksters op te richten. Wouter Sluis, een boer uit de Beemster, was in 1873 naar Engeland gegaan om met nieuwe methoden van kaasbereiding bekend te raken. Vier jaar later deed hij het voorstel om een zuivelvakschool op te richten, maar de Noordhollandse boeren vonden de benodigde fl. 30.000 te veel geld.[[Noten H2#2-25|<sup>[25]</sup>]] [[Afbeelding:Mesje_van_Carstens.jpg|thumb|280px|right|Hol mesje van Carstens]] In 1880 begon een experiment dat meer succes had: aanschouwelijk onderwijs. Men vroeg een zgn. [[begrippenlijst#Wandellerares|wandellerares]] uit Sleeswijk om een demonstratie te geven, in 1881 werd een Deen uitgenodigd, Vilhelm Carstens, die een leerling was geweest van de zuiveldeskundige N.J. Fjord in Kopenhagen. Zijn optreden in Berkhout (NH) had veel indruk gemaakt, en dit verleidde de Friesche Maatschappij ertoe om ook zo'n vreemdeling te laten komen. Het werd D.N.L. Gäbel, directeur van de zuivelschool Wesebyhof in Sleeswijk.[[Noten H2#2-26|<sup>[26]</sup>]] | ||
De activiteiten van Gäbel werden met spanning tegemoetgezien door het bestuur van de landbouworganisatie. Al in 1879 was in Friesland het eerste plan voor een 'wandelleraar' besproken. Er zou iemand nodig zijn die de boerderijen langs ging om instructie te geven. Daarnaast zou die persoon redacteur moeten worden van 'vliegende blaadjes, populair geschreven en die gelezen worden, wat niet altoos met de mededeelingen en berigten [van de Friesche Maatschappij van Landbouw] geschiedt.'[[Noten H2#2-27|<sup>[27]</sup>]] Maar in diezelfde vergadering hadden sommige bestuursleden er een hard hoofd in gehad of zo'n man wel geaccepteerd zou worden, niet zozeer door de boeren als wel door de boerinnen. Een andere oplossing zou mogelijk minder weerstand oproepen. In Denemarken gold Hanna Nielsen als de grote opleidster op zuivelgebied. Men kon ook 'eenige meisjes van aanleg (...) voor rekening der maatschappij, gesubsidieerd door de provincie, zenden naar Hanna Nielsen te Havarthigaard bij Kopenhagen. Wanneer deze een of twee jaar onder leiding van Hanna Nielsen geweest zijn, en dan onder hare gewestgenooten terugkeeren, dan zullen die aldus opgeleide vrouwen meer nut doen dan een wandelleraar.'[[Noten H2#2-28|<sup>[28]</sup>]] Uiteindelijk ging dit plan niet door, dus men zocht een lerares in het buitenland. Ook dat leverde problemen op, en zo kwam dan Gäbel naar Friesland.[[Afbeelding:TIN19_blz114.jpg|thumb|380px|left|Doorsnede van een grote machinale roomboterfabriek]] | De activiteiten van Gäbel werden met spanning tegemoetgezien door het bestuur van de landbouworganisatie. Al in 1879 was in Friesland het eerste plan voor een 'wandelleraar' besproken. Er zou iemand nodig zijn die de boerderijen langs ging om instructie te geven. Daarnaast zou die persoon redacteur moeten worden van 'vliegende blaadjes, populair geschreven en die gelezen worden, wat niet altoos met de mededeelingen en berigten [van de Friesche Maatschappij van Landbouw] geschiedt.'[[Noten H2#2-27|<sup>[27]</sup>]] Maar in diezelfde vergadering hadden sommige bestuursleden er een hard hoofd in gehad of zo'n man wel geaccepteerd zou worden, niet zozeer door de boeren als wel door de boerinnen. Een andere oplossing zou mogelijk minder weerstand oproepen. In Denemarken gold Hanna Nielsen als de grote opleidster op zuivelgebied. Men kon ook 'eenige meisjes van aanleg (...) voor rekening der maatschappij, gesubsidieerd door de provincie, zenden naar Hanna Nielsen te Havarthigaard bij Kopenhagen. Wanneer deze een of twee jaar onder leiding van Hanna Nielsen geweest zijn, en dan onder hare gewestgenooten terugkeeren, dan zullen die aldus opgeleide vrouwen meer nut doen dan een wandelleraar.'[[Noten H2#2-28|<sup>[28]</sup>]] Uiteindelijk ging dit plan niet door, dus men zocht een lerares in het buitenland. Ook dat leverde problemen op, en zo kwam dan Gäbel naar Friesland.[[Afbeelding:TIN19_blz114.jpg|thumb|380px|left|Doorsnede van een grote machinale roomboterfabriek]] | ||
− | Bij zijn tocht langs 25 boerderijen werd hij vergezeld door H.B. Hylkema, die als inleider, tolk en intermediair optrad. Mogelijk ter verhoging van de magische uitstraling hulde Gäbel zich bij zijn werk in de diverse melkkelders in een witte jas. De boerin, de boer en andere nieuwsgierigen keken zwijgend toe. Een enkele keer was de boter die de Deen met zijn moderne middelen en kennis wist te maken, niet beter dan wat de boerin doorgaans op haar eigen wijze produceerde. Meestal had hij meer succes, maar een doorbraak in het geheel van de Friese boterbereiding kon hij niet forceren. Zijn verblijf was daarvoor van te korte duur.[[Noten H2#2-29|<sup>[29]</sup>]] Het jaar daarop kwam Gäbel nog voor enkele weken terug naar Friesland; mogelijk wegens de hoge kosten, de twijfel aan het succes en de geringe animo onder haar leden ondernam de landbouworganisatie in Friesland de volgende jaren echter geen pogingen meer om zuivel¬cursussen te organiseren. | + | Bij zijn tocht langs 25 boerderijen werd hij vergezeld door H.B. Hylkema, die als inleider, tolk en [[begrippenlijst#Intermediair|intermediair]] optrad. Mogelijk ter verhoging van de magische uitstraling hulde Gäbel zich bij zijn werk in de diverse melkkelders in een witte jas. De boerin, de boer en andere nieuwsgierigen keken zwijgend toe. Een enkele keer was de boter die de Deen met zijn moderne middelen en kennis wist te maken, niet beter dan wat de boerin doorgaans op haar eigen wijze produceerde. Meestal had hij meer succes, maar een doorbraak in het geheel van de Friese boterbereiding kon hij niet forceren. Zijn verblijf was daarvoor van te korte duur.[[Noten H2#2-29|<sup>[29]</sup>]] Het jaar daarop kwam Gäbel nog voor enkele weken terug naar Friesland; mogelijk wegens de hoge kosten, de twijfel aan het succes en de geringe animo onder haar leden ondernam de landbouworganisatie in Friesland de volgende jaren echter geen pogingen meer om zuivel¬cursussen te organiseren. |
Van regeringszijde kwam hulp in 1888. Negen leden van de Staatscommissie die de gehele Nederlandse landbouw onderzocht, adviseerden toen met klem om per provincie een zuivelconsulent te subsidiëren.[[Noten H2#2-30|<sup>[30]</sup>]] Als de staat 50% voor zijn rekening nam, zouden landbouwverenigingen en privépersonen de rest wel willen aanvullen. Het advies werd opgevolgd en in verschillende provincies gingen de Maatschappijen van Landbouw op zoek naar geschikte personen. | Van regeringszijde kwam hulp in 1888. Negen leden van de Staatscommissie die de gehele Nederlandse landbouw onderzocht, adviseerden toen met klem om per provincie een zuivelconsulent te subsidiëren.[[Noten H2#2-30|<sup>[30]</sup>]] Als de staat 50% voor zijn rekening nam, zouden landbouwverenigingen en privépersonen de rest wel willen aanvullen. Het advies werd opgevolgd en in verschillende provincies gingen de Maatschappijen van Landbouw op zoek naar geschikte personen. |