Tramvervoer rond 1900

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 10: Regel 10:
  
  
[[afbeelding:grafiek_spoor_en_tramwegnet.jpg|thumb|450px|right|De ontwikkeling van de lengte van het spoor- en tramwegnet in Nederland, 1840-1982. De uitbreiding van met name het lokale en het interlokale spoor voor WOI, werd in het Interbellum weer teniet gedaan. Wat bleef is het hoofdsppor en de tram in enkele grote steden.]]Ook uit onderzoek naar de situatie in en rond Amsterdam blijkt dit patroon.[[Noten H2#2-24|<sup>[24]</sup>]] Daar bleef vóór 1900 het (paarden)tramgebruik beperkt tot de hogere burgerij die van de luxueuze nieuwbouwwijken aan de toenmalige stadsrand (in de Plantage, rond de Vondelstraat en het aangrenzende deel van Nieuwer Amstel) naar de binnenstad reisde. De ritprijs was hoog en het aantal met de tram vervoerde personen steeg nauwelijks. Na 1880 werden er rond Amsterdam en daarbuiten enkele stoomtramlijnen aangelegd die vooral op het recreatieve verkeer waren gericht, zoals naar het Gooi en Muiderberg. Kort na 1900 nam het aantal per tram vervoerde personen snel toe. Met de komst van de elektrische tram, die door de gemeente werd geëxploiteerd, namen de snelheid en de capaciteit toe, maar werd ook de toegankelijkheid voor grotere delen van de bevolking dankzij lagere tarieven gerealiseerd. Op enkele lijnen werden in 1904 zogenaamde ‘vroegritten’ ingevoerd, vooral op lijnen die de binnenstad verbonden met arbeiderswijken (de Pijp en de Dapperbuurt). Wie vóór half acht ’s ochtends gebruik maakte van de tram, betaalde 2½ in plaats van 7½ cent. Ook het aantal abonnementskaarten en weekkaarten bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij laat een snelle stijging zien: jaarlijks reisden steeds meer personen op een wekelijkse trajectkaart derde klasse, een zogenaamde werkmanskaart, vanuit Amsterdam naar het Gooi en andersom. Hiervan werd gebruik gemaakt door bouwvakkers en dienstpersoneel werkzaam in de groeiende Gooigemeenten en door winkeliers die daar filialen openden.
+
[[afbeelding:grafiek_spoor_en_tramwegnet.jpg|thumb|450px|right|De ontwikkeling van de lengte van het spoor- en tramwegnet in Nederland, 1840-1982. De uitbreiding van met name het lokale en het interlokale spoor voor WOI, werd in het Interbellum weer teniet gedaan. Wat bleef is het hoofdsppor en de tram in enkele grote steden.]]  
 +
Ook uit onderzoek naar de situatie in en rond Amsterdam blijkt dit patroon.[[Noten H2#2-24|<sup>[24]</sup>]] Daar bleef vóór 1900 het (paarden)tramgebruik beperkt tot de hogere burgerij die van de luxueuze nieuwbouwwijken aan de toenmalige stadsrand (in de Plantage, rond de Vondelstraat en het aangrenzende deel van Nieuwer Amstel) naar de binnenstad reisde. De ritprijs was hoog en het aantal met de tram vervoerde personen steeg nauwelijks. Na 1880 werden er rond Amsterdam en daarbuiten enkele stoomtramlijnen aangelegd die vooral op het recreatieve verkeer waren gericht, zoals naar het Gooi en Muiderberg. Kort na 1900 nam het aantal per tram vervoerde personen snel toe. Met de komst van de elektrische tram, die door de gemeente werd geëxploiteerd, namen de snelheid en de capaciteit toe, maar werd ook de toegankelijkheid voor grotere delen van de bevolking dankzij lagere tarieven gerealiseerd. Op enkele lijnen werden in 1904 zogenaamde ‘vroegritten’ ingevoerd, vooral op lijnen die de binnenstad verbonden met arbeiderswijken (de Pijp en de Dapperbuurt). Wie vóór half acht ’s ochtends gebruik maakte van de tram, betaalde 2½ in plaats van 7½ cent. Ook het aantal abonnementskaarten en weekkaarten bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij laat een snelle stijging zien: jaarlijks reisden steeds meer personen op een wekelijkse trajectkaart derde klasse, een zogenaamde werkmanskaart, vanuit Amsterdam naar het Gooi en andersom. Hiervan werd gebruik gemaakt door bouwvakkers en dienstpersoneel werkzaam in de groeiende Gooigemeenten en door winkeliers die daar filialen openden.

Huidige versie van 9 mrt 2008 om 17:48