De stoomkorenmolen van Cantillon
Van Techniek in Nederland
Regel 18: | Regel 18: | ||
De commissaris voor de stedelijke accijnzen en belastingen ondersteunde de bezwaren van de windmolenaars. Zijns inziens was er geen behoefte aan een toenemende concurrentie en het zou'' 'derhalve nuttiger zijn de ondernemingsgeest der Inlanders eene rigting te geven, die niet uitloopt tot omverwerping van hetgeen goed aanwezig is, maar tot vermeerdering en verbetering der algemeene middelen van bestaan en welvaart'.''[[Noten TIN19-1-H3#3-23|<sup>[23]</sup>]] | De commissaris voor de stedelijke accijnzen en belastingen ondersteunde de bezwaren van de windmolenaars. Zijns inziens was er geen behoefte aan een toenemende concurrentie en het zou'' 'derhalve nuttiger zijn de ondernemingsgeest der Inlanders eene rigting te geven, die niet uitloopt tot omverwerping van hetgeen goed aanwezig is, maar tot vermeerdering en verbetering der algemeene middelen van bestaan en welvaart'.''[[Noten TIN19-1-H3#3-23|<sup>[23]</sup>]] | ||
Burgemeester en wethouders brachten de verschillende bezwaren en commentaren ter kennis van de gouverneur van Noord Holland, die op zijn beurt weer rapporteerde aan de koning. | Burgemeester en wethouders brachten de verschillende bezwaren en commentaren ter kennis van de gouverneur van Noord Holland, die op zijn beurt weer rapporteerde aan de koning. | ||
+ | |||
[[Afbeelding:Haarlem_Stoomkorenmolen_Bouwtek_1838.jpg|thumb|left|400px|Bouwtekening Haarlemmer Houttuinen 39-43, Stoomkorenmolen (1838)]] | [[Afbeelding:Haarlem_Stoomkorenmolen_Bouwtek_1838.jpg|thumb|left|400px|Bouwtekening Haarlemmer Houttuinen 39-43, Stoomkorenmolen (1838)]] | ||
Regel 31: | Regel 32: | ||
'''Tegenwerking en stopzetting''' | '''Tegenwerking en stopzetting''' | ||
− | |||
Deze productie vereiste een groot afzetgebied. Om klanten te werven, probeerde Cantillon zijn maalloon scherp te stellen. In Amsterdam gold als tarief 85 ct. per mud tarwe en 82,5 ct. per mud rogge. Cantillon vroeg echter 73 ct. en 50 ct. De reactie van de windkorenmolenaars bleef niet uit. Zij begonnen onder de prijs van Cantillon te werken. Cantillon trachtte nog tevergeefs het tij te keren en tot overleg met de molenaars te komen. Deze weigerden resoluut en wezen het verzoek naar zijn zeggen - vijandig en'' 'op zeer onheusche wijze''' af.[[Noten TIN19-1-H3#3-25|<sup>[25]</sup>]] | Deze productie vereiste een groot afzetgebied. Om klanten te werven, probeerde Cantillon zijn maalloon scherp te stellen. In Amsterdam gold als tarief 85 ct. per mud tarwe en 82,5 ct. per mud rogge. Cantillon vroeg echter 73 ct. en 50 ct. De reactie van de windkorenmolenaars bleef niet uit. Zij begonnen onder de prijs van Cantillon te werken. Cantillon trachtte nog tevergeefs het tij te keren en tot overleg met de molenaars te komen. Deze weigerden resoluut en wezen het verzoek naar zijn zeggen - vijandig en'' 'op zeer onheusche wijze''' af.[[Noten TIN19-1-H3#3-25|<sup>[25]</sup>]] | ||
Daarna werden de berichten over de stoomkorenmolen schaars. | Daarna werden de berichten over de stoomkorenmolen schaars. | ||
− | Cantillon redde het niet. De maximaal haalbare produktie bereikte hij bij lange niet. In 1842 gaf B.H. Zwart, stoomkorenmolenaar en [[begrippenlijst#Zeepzieder|zeepzieder]] in Weesp, zijn visie op de teloorgang van Cantillons molen. Die werkte toen al jaren niet meer,'' 'daar de stoommachine daartoe ten eenenmale ongeschikt was, en de ondernemers zelf geene genoegzame kennis hadden hoedanig met zulk een machine te werken. Deze Molen [heeft] dan ook sedert langen tijd opgehouden te werken, en [zal] vermoedelijk nimmer weder in werking komen, nu de deelgenoten zints jaren onderling zich in processen hebben gewikkeld en in oneenigheden zijn geraakt'.'' Zwart wees vervolgens op de noodzaak van een voldoende meelvoorziening in tijden van windstilte, en verzocht om toestemming om zelf een stoomkorenmolen met zes paar stenen op Amsterdams grondgebied te beginnen.[[Noten TIN19-1-H3#3-26|<sup>[26]</sup>]] | + | Cantillon redde het niet. De maximaal haalbare produktie bereikte hij bij lange niet. In 1842 gaf B.H. Zwart, stoomkorenmolenaar en [[begrippenlijst#Zeepzieder|zeepzieder]] in Weesp, zijn visie op de teloorgang van Cantillons molen. Die werkte toen al jaren niet meer,'' 'daar de stoommachine daartoe ten eenenmale ongeschikt was, en de ondernemers zelf geene genoegzame kennis hadden hoedanig met zulk een machine te werken. Deze Molen [heeft] dan ook sedert langen tijd opgehouden te werken, en [zal] vermoedelijk nimmer weder in werking komen, nu de deelgenoten zints jaren onderling zich in processen hebben gewikkeld en in oneenigheden zijn geraakt'.'' |
+ | |||
+ | Zwart wees vervolgens op de noodzaak van een voldoende meelvoorziening in tijden van windstilte, en verzocht om toestemming om zelf een stoomkorenmolen met zes paar stenen op Amsterdams grondgebied te beginnen.[[Noten TIN19-1-H3#3-26|<sup>[26]</sup>]] |