De mislukte innovatie
Van Techniek in Nederland
Regel 32: | Regel 32: | ||
− | De | + | De [[Begrippenlijst#Exploiteren|exploitatie]]lasten van een stoomkorenmolen lagen hoger dan die van een windkorenmolen. Voor een deel hing dat samen met de hogere productie van de stoomkorenmolen, daar hij niet afhankelijk was van de wind. Dat vereiste een uitbreiding van personeel, paarden en karren. Voor een ander deel was het een gevolg van de kosten van de stoominstallatie en de steenkool. Vooral de steenkool beïnvloedde de exploitatierekening ongunstig. Hoewel de steenkoolprijs na verloop van tijd daalde en het rendement van de stoommachine verbeterde, bleef deze post aanzienlijk. |
Het cruciale punt voor de stoomkorenmolen was echter de omzet. In de bronnen wordt vermeld dat hij 1,5 à 3 maal zoveel graan per jaar maalde als een windkorenmolen (waarvan de produktie overigens ook sterk kon [[begrippenlijst#Fluctueren|fluctueren]]). De vermenigvuldigingsfactor maakte voor de kostprijs van het malen echter nogal wat uit, zoals blijkt uit tabel 2. Wilde de stoomkorenmolenaar uit ons rekenvoorbeeld omstreeks 1830 in Amsterdam concurreren met een windkorenmolenaar die 400 ton graan per jaar omzette, dan moest hij zelf naar schatting 1200 ton vermalen. Theoretisch was de stoomkorenmolen daartoe in staat. Hij kon bij een continue produktie van 12 uur per dag minstens een jaaromzet van 2000 ton tarwe realiseren. Hier openbaarde zich echter de achilleshiel van de grootschalige produktie. Was de stoomkorenmolenaar in staat een dergelijke omvangrijke produktie af te zetten in Amsterdam?[[Noten TIN19-1-H3#3-28|<sup>[28]</sup>]] Het was precies hier dat het kartel van de Amsterdamse windmolenaars toesloeg: ze konden de graanhandel bewerken en de bakkers onder druk zetten. | Het cruciale punt voor de stoomkorenmolen was echter de omzet. In de bronnen wordt vermeld dat hij 1,5 à 3 maal zoveel graan per jaar maalde als een windkorenmolen (waarvan de produktie overigens ook sterk kon [[begrippenlijst#Fluctueren|fluctueren]]). De vermenigvuldigingsfactor maakte voor de kostprijs van het malen echter nogal wat uit, zoals blijkt uit tabel 2. Wilde de stoomkorenmolenaar uit ons rekenvoorbeeld omstreeks 1830 in Amsterdam concurreren met een windkorenmolenaar die 400 ton graan per jaar omzette, dan moest hij zelf naar schatting 1200 ton vermalen. Theoretisch was de stoomkorenmolen daartoe in staat. Hij kon bij een continue produktie van 12 uur per dag minstens een jaaromzet van 2000 ton tarwe realiseren. Hier openbaarde zich echter de achilleshiel van de grootschalige produktie. Was de stoomkorenmolenaar in staat een dergelijke omvangrijke produktie af te zetten in Amsterdam?[[Noten TIN19-1-H3#3-28|<sup>[28]</sup>]] Het was precies hier dat het kartel van de Amsterdamse windmolenaars toesloeg: ze konden de graanhandel bewerken en de bakkers onder druk zetten. |