Botervervalsing
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | [[Afbeelding:Bereiding_boter_en_aanbrengen_rijksmerk.jpg|thumb|300px|left|De bereiding van boter en het aanbrengen van het Rijksmerk]]'Boterknoeierij' was niets nieuws: al ver voor de negentiende eeuw was daar een zekere bedrevenheid in ontwikkeld. Zowel boeren als handelaren werden in Friesland en daarbuiten sinds de vijftiende eeuw door [[Korenmolenaar als beroep|''' | + | [[Afbeelding:Bereiding_boter_en_aanbrengen_rijksmerk.jpg|thumb|300px|left|De bereiding van boter en het aanbrengen van het Rijksmerk]] |
− | In 1834 richtten negentien importeurs van Friese boter in Londen zich tot hun contactpersoon in Harlingen. Zij beklaagden zich 'dat maar al te dikwijls in de buiken en in het midden der vaten oude en [[begrippenlijst#karnen|verkarnde]] boter, smeer en zelfs vet van nog minder waarde gevonden wordt, klaarblijkelijk er zoodanig ingelegd om den kooper te bedriegen'. Deze en andere gebreken -schimmel en onzuiverheden - maakten dat zendingen uit Friesland vaak lager noteerden dan andere botersoorten, bijvoorbeeld uit Holstein. [[Afbeelding:Roomboterfabriek_interieur_1899.jpg|thumb|300px|right|Roomboterfabriek interieur]] | + | 'Boterknoeierij' was niets nieuws: al ver voor de negentiende eeuw was daar een zekere bedrevenheid in ontwikkeld. Zowel boeren als handelaren werden in Friesland en daarbuiten sinds de vijftiende eeuw door gewestelijke of stedelijke [[Korenmolenaar als beroep|'''voorschriften''']] in toom gehouden. |
+ | |||
+ | Veel van deze verordeningen waren erop gericht dat de koper ook werkelijk kreeg waar hij voor betaald had; andere voorschriften, zoals het verplicht gebruik van gewaarmerkte vaten van een plaatselijke markt, moesten ervoor zorgen dat er geen boter uit andere streken op de markt kwam. Zo beschermde men de eigen handel. Toch werd er gerommeld met het gewicht, met toegevoegde kleurstoffen, boter uit het ene gebied werd vermengd met die uit een ander gebied - waarvoor andere verordeningen golden - , boter werd verpakt in ongemerkte vaten. | ||
+ | |||
+ | |||
+ | In 1834 richtten negentien importeurs van Friese boter in Londen zich tot hun contactpersoon in Harlingen. Zij beklaagden zich 'dat maar al te dikwijls in de buiken en in het midden der vaten oude en [[begrippenlijst#karnen|verkarnde]] boter, smeer en zelfs vet van nog minder waarde gevonden wordt, klaarblijkelijk er zoodanig ingelegd om den kooper te bedriegen'. Deze en andere gebreken -schimmel en onzuiverheden - maakten dat zendingen uit Friesland vaak lager noteerden dan andere botersoorten, bijvoorbeeld uit Holstein. | ||
+ | |||
+ | [[Afbeelding:Roomboterfabriek_interieur_1899.jpg|thumb|300px|right|Roomboterfabriek interieur]] | ||
+ | |||
In Friesland werd de klacht serieus opgenomen, en een commissie van het [[Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging|'''Vriesch Genootschap van Proefondervindelijken Landbouw''']] gaf kort daarna een verklaring, maar 'de ondervinding leert helaas! dat misleiding overal thans aan de orde van de dag is.' | In Friesland werd de klacht serieus opgenomen, en een commissie van het [[Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging|'''Vriesch Genootschap van Proefondervindelijken Landbouw''']] gaf kort daarna een verklaring, maar 'de ondervinding leert helaas! dat misleiding overal thans aan de orde van de dag is.' | ||
De commissie wees op het kwaliteitsprobleem dat de kleine botermakers ongewild veroorzaak¬ten, een moeilijkheid die overigens minstens tot het einde van de eeuw actueel bleef: veel boeren, vooral buiten Friesland, maakten te weinig boter om binnen enkele dagen een standaardvat van 40 kilo mee te vullen, dus op allerlei kleine markten werden losse kluiten van uiteenlopende kwaliteit aangevoerd. Die diverse massa moest eerst gemengd en gekneed worden en dan werd een enigszins 'gehomogeniseerde', soms bijgekleurde boter door opkopers in een vat gedaan. Dat er op zo'n vat een merk stond dat iets anders beloofde dan de werkelijke inhoud, was voor de handel zeker niet nadelig.[[Noten TIN19-1-H4#4-5|<sup>[5]</sup>]] | De commissie wees op het kwaliteitsprobleem dat de kleine botermakers ongewild veroorzaak¬ten, een moeilijkheid die overigens minstens tot het einde van de eeuw actueel bleef: veel boeren, vooral buiten Friesland, maakten te weinig boter om binnen enkele dagen een standaardvat van 40 kilo mee te vullen, dus op allerlei kleine markten werden losse kluiten van uiteenlopende kwaliteit aangevoerd. Die diverse massa moest eerst gemengd en gekneed worden en dan werd een enigszins 'gehomogeniseerde', soms bijgekleurde boter door opkopers in een vat gedaan. Dat er op zo'n vat een merk stond dat iets anders beloofde dan de werkelijke inhoud, was voor de handel zeker niet nadelig.[[Noten TIN19-1-H4#4-5|<sup>[5]</sup>]] |