Revolutionaire veranderingen in de levensmiddelenproductie
Van Techniek in Nederland
Regel 1: | Regel 1: | ||
'''Nieuwe en vernieuwde producten''' | '''Nieuwe en vernieuwde producten''' | ||
+ | Vlak na de oorlog en in de jaren vijftig had de voedingsmiddelenindustrie zich vooral gericht op de vervolmaking en ontwikkeling van [[Conservering heet en koud|'''conserveringstechnieken''']] in verband met de grotere hoeveelheden te verwerken producten uit de primaire sector. Zo begonnen mondjesmaat de eerste diepvriesartikelen op de huishoudelijke markt te verschijnen, aangeprezen als gemak. | ||
− | + | In het tijdvak 1960-1990 kwam er een accent te liggen op het samenstellen van nieuwe producten.[[Noten TIN20-3-H4#4-23|<sup>[23]</sup>]] | |
+ | De omvang van het [[Het assortiment, de seizoenen en de slanke lijn|'''assortiment''']] nam toe, terwijl de ‘levensduur’ van de artikelen steeds korter werd, waaruit in verband met de harde concurrentiestrijd de noodzaak voortvloeide van productontwikkeling.[[Noten TIN20-3-H4#4-24|<sup>[24]</sup>]] | ||
− | In het licht van het toenemend belang van toegepast wetenschappelijk onderzoek naar productontwikkeling werd meer geïnvesteerd in [[begrippenlijst#Research & Development|Research & Development]] (R&D) door bedrijven.[[Noten TIN20-3-H4#4-25|<sup>[25]</sup>]] Deze nieuwe R&D, afgesloten met tests door consumentenpanels, vormde geen garantie dat het nieuw ontwikkelde of verbeterde product zich op de markt kon handhaven. Dat lukte maar een gering percentage van alle artikelen. De problemen met het vinden van een markt voor nieuwe producten komen uitgebreider aan bod in hoofdstuk 9, waar het gaat over snacks.[[Afbeelding:05_G357_V_4_6.JPG|thumb|right|380px|Een traditionele kruidenier die geïnformeerd wordt door een vertegenwoordiger van Unilever.]] | + | In het licht van het toenemend belang van toegepast wetenschappelijk onderzoek naar productontwikkeling werd meer geïnvesteerd in [[begrippenlijst#Research-&-Development|Research & Development]] (R&D) door bedrijven.[[Noten TIN20-3-H4#4-25|<sup>[25]</sup>]] |
− | + | Deze nieuwe R&D, afgesloten met tests door consumentenpanels, vormde geen garantie dat het nieuw ontwikkelde of verbeterde product zich op de markt kon handhaven. Dat lukte maar een gering percentage van alle artikelen. De problemen met het vinden van een markt voor nieuwe producten komen uitgebreider aan bod in hoofdstuk 9, waar het gaat over [[Snacks; van tussendoortjes naar graascultuur|'''snacks''']]. | |
+ | [[Afbeelding:05_G357_V_4_6.JPG|thumb|right|380px|Een traditionele kruidenier die geïnformeerd wordt door een vertegenwoordiger van Unilever.]] | ||
'''Producteigenschappen''' | '''Producteigenschappen''' | ||
+ | |||
+ | Productontwikkeling werd gericht op een groot aantal eigenschappen zoals uiterlijk, smaak, geur, consistentie, [[begrippenlijst#Textuur|textuur]] en voedingswaarde. Het toevoegen van een hogere gebruikswaarde (convenience) aan voedingsmiddelen hield een veel grotere mate van veredeling van grondstoffen in dan tot voor kort gebruikelijk was en betekende een overname van het werk van de huisvrouw door de industrie. Minder prettige eigenschappen van grondstoffen, zoals ‘kleven, klonteren, stuiven, slecht strooien, versuikeren, spatten, uitdrogen, vochtig worden, [[begrippenlijst#Heterogeen|heterogeniteit]], ontmenging’ enzovoort, werden gecorrigeerd. | ||
− | + | Fabrikanten stelden in advertenties dat ze de huisvrouw ‘de helpende hand wilden reiken’ en haar ‘zowel tijd als geld besparen’, bijvoorbeeld door het maken van droge soep.[[Noten TIN20-3-H4#4-26|<sup>[26]</sup>]] | |
− | + | De ontwikkeling van [[begrippenlijst#Processed-foods|processed foods]] of [[Gist, zetmelen en enzymen|'''instant-producten''']] als voorgekookte granen en zetmelen breidde zich sterk uit. | |
− | + | ||
+ | De kooktijd van graan- en meelproducten werd steeds verder teruggebracht door diverse technieken van scheiden (tussen beter en slechter verteerbare delen van de graankorrel) en voorgaren (koken, stomen, bakken, roosteren, extruderen). Saroma (van Van Nelle), [[begrippenlijst#Instant pudding|instant pudding]] zonder koken, Brinta, ‘gaar in het pak’, en Lassie toverrijst waren resultaten van een dergelijke behandeling.[[Noten TIN20-3-H4#4-27|<sup>[27]</sup>]] | ||
− | |||
+ | Al deze verbeterde en nieuwe conserveringstechnieken waren ‘een afgeleide van de kwaliteitseisen van het product; dat wil zeggen de doelstelling was het verse product zoveel mogelijk te benaderen, vooral wat betreft de smaak’.[[Noten TIN20-3-H4#4-28|<sup>[28]</sup>]] | ||
+ | Daartoe diende ook de experimentele conserveringstechniek van het bestralen. Deze techniek was een uitvloeisel van het Amerikaanse nucleaire militaire programma uit de Tweede Wereldoorlog en droeg daarom van het begin af aan een [[begrippenlijst#Ambivalent|ambivalent]] karakter.[[Noten TIN20-3-H4#4-29|<sup>[29]</sup>]] | ||
− | + | Voedselbestraling, later vanwege weerstanden bij het Nederlandse publiek eufemistisch ‘doorstraling’ genoemd, is weliswaar geen algemeen gebruikte techniek, maar wordt sinds de jaren tachtig vooral toegepast op verse champignons, (diepgevroren) vis, aardappelen, uien en specerijen. | |
− | + | ||
+ | Internationaal bestonden er grote verschillen in terughoudendheid inzake toepassing van deze techniek, waarvoor regulering was voorgesteld door de Verenigde Staten. Consumenten zijn sindsdien van opinie veranderd en rekenden doorstraling in 1995 tot de minste risico’s die verbonden zijn aan voedsel.[[Noten TIN20-3-H4#4-30|<sup>[30]</sup>]] | ||
+ | [[Afbeelding:05_G357_V_4_7.JPG|thumb|left|400px|In het begin deed het winkelend publiek in de zelfbedieningswinkel boodschappen met de door de winkel verstrekte mandjes.]] | ||
Regel 29: | Regel 36: | ||
'''Productontwikkeling bij Unilever''' | '''Productontwikkeling bij Unilever''' | ||
+ | Het Unilever-concern, dat tot in de jaren vijftig nog voornamelijk zeep, margarine en vleeswaren (door de overname van Hartog’s fabrieken sinds 1929) produceerde, ging ook over tot nieuwe productontwikkeling en [[begrippenlijst#Diversificatie|diversificatie]]. | ||
− | + | Tussen 1954 en 1964 stegen de investeringen van het concern in de levensmiddelenbedrijven van 410 miljoen tot 1580 miljoen gulden en Unilever begaf zich, op het gebied van inblikken en drogen, definitief op het terrein van de diepvriestechnieken, die in dit bedrijf geheel nieuw waren. Na eerdere (mislukte) pogingen was de introductie van de merken Iglo (groenten en vis) in 1957 en Ola [[Consumtieijs|'''(consumptie-ijs)''']] in 1961 een succes. Dit was mede te danken aan de overname van het bedrijf Vita, dat een aanzienlijke kennis op dit gebied had opgebouwd. Overname van andere fabrieken was en is een beproefde manier om nieuwe producten in het assortiment op te nemen. In 1958 voegde Unilever in Nederland aan het concern nog de jamfabrieken van De Betuwe toe. | |
− | + | ||