Wetenschappelijke landbouw als vernieuwingsbeweging

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 6: Regel 6:
 
In Engeland en Frankrijk ontstond er in de tweede helft van de 18e eeuw onder <verlichte> leden van de burgerij en de adel een groeiende belangstelling voor de problemen van de landbouw.  Genootschappen werden gevormd die streefden naar de wetenschappelijke studie van de landbouw en het propageren van een <wetenschappelijke> _ op wetenschappelijke inzichten gebaseerde _ landbouwpraktijk. Pamfletten en boeken hierover zagen het licht, waarbij vooral in Engeland de belangstelling van de grootgrondbezitters uitging naar nieuwe, arbeidsbesparende landbouwmachines. Deze beweging ging echter tot ca 1800 aan ons land voorbij. Wel was een van de bekendste succesvolle experimenten op het terrein van de <wetenschappelijke> landbouw, de inenting van koeien tegen de veepokken, het werk van de Groninger hereboer G. Reinders. Vanuit dezelfde idealen, ontleend aan de Verlichting, werd in 1800 de eerste <minister van landbouw> J. Kops benoemd en volgde in 1805 de oprichting van de provinciale Commissies van Landbouw, die als doel hadden de <wetenschappelijke> landbouw te bevorderen. Deze eerste vernieuwingsbeweging, sterk geïnspireerd door Franse voorbeelden, liet echter vrij weinig sporen na; na het eerste, soms enthousiaste begin, begonnen deze Commissies na 1810/13 vaak een papieren bestaan te leiden.  Bovendien waren en bleven de Commissies een affaire voor heren; slechts in de provincie Groningen, met zijn welgestelde hereboeren, was de basis ervan groter.
 
In Engeland en Frankrijk ontstond er in de tweede helft van de 18e eeuw onder <verlichte> leden van de burgerij en de adel een groeiende belangstelling voor de problemen van de landbouw.  Genootschappen werden gevormd die streefden naar de wetenschappelijke studie van de landbouw en het propageren van een <wetenschappelijke> _ op wetenschappelijke inzichten gebaseerde _ landbouwpraktijk. Pamfletten en boeken hierover zagen het licht, waarbij vooral in Engeland de belangstelling van de grootgrondbezitters uitging naar nieuwe, arbeidsbesparende landbouwmachines. Deze beweging ging echter tot ca 1800 aan ons land voorbij. Wel was een van de bekendste succesvolle experimenten op het terrein van de <wetenschappelijke> landbouw, de inenting van koeien tegen de veepokken, het werk van de Groninger hereboer G. Reinders. Vanuit dezelfde idealen, ontleend aan de Verlichting, werd in 1800 de eerste <minister van landbouw> J. Kops benoemd en volgde in 1805 de oprichting van de provinciale Commissies van Landbouw, die als doel hadden de <wetenschappelijke> landbouw te bevorderen. Deze eerste vernieuwingsbeweging, sterk geïnspireerd door Franse voorbeelden, liet echter vrij weinig sporen na; na het eerste, soms enthousiaste begin, begonnen deze Commissies na 1810/13 vaak een papieren bestaan te leiden.  Bovendien waren en bleven de Commissies een affaire voor heren; slechts in de provincie Groningen, met zijn welgestelde hereboeren, was de basis ervan groter.
 
Een tweede hervormingsoffensief startte in de jaren dertig en veertig met de oprichting van een aantal provinciale maatschappijen van landbouw, waarbij onvrede met het (niet) functioneren van de Commissies van Landbouw vaak een rol speelde.  Ditmaal betrof het geen initiatief van hogerhand _ de centrale overheid _ maar nam de lokale elite in Middelburg, Arnhem of Assen, het voortouw. De grote sociale kloof tussen heren en boeren bleef echter ook bij de door juristen (rechters, advocaten), lokale politici (burgemeesters, leden van de provinciale staten) en grootgrondbezitters gedomineerde maatschappijen van landbouw voortbestaan.  Van belang voor het bereiken van de boeren was dat een aantal periodieken werd opgericht _ met veelzeggende namen als Vriend van de landman en Landbouwcourant _ waarin gepoogd werd de inzichten van de wetenschappelijke landbouw voor een breder publiek toegankelijk te maken. Deze periodieken bevatten onder meer de beschrijving van landbouwkundige experimenten, informatie over oogstopbrengsten en marktprijzen en verhalen over landbouwpraktijken in bepaalde streken. Helaas is er weinig of niets bekend over de vraag wie deze periodieken kochten en lazen. Het is zeker dat de meeste boeren, vooral in het noorden en het westen van het land, konden lezen en schrijven, maar of ze werkelijk kennis hebben genomen van deze tijdschriften is onzeker.
 
Een tweede hervormingsoffensief startte in de jaren dertig en veertig met de oprichting van een aantal provinciale maatschappijen van landbouw, waarbij onvrede met het (niet) functioneren van de Commissies van Landbouw vaak een rol speelde.  Ditmaal betrof het geen initiatief van hogerhand _ de centrale overheid _ maar nam de lokale elite in Middelburg, Arnhem of Assen, het voortouw. De grote sociale kloof tussen heren en boeren bleef echter ook bij de door juristen (rechters, advocaten), lokale politici (burgemeesters, leden van de provinciale staten) en grootgrondbezitters gedomineerde maatschappijen van landbouw voortbestaan.  Van belang voor het bereiken van de boeren was dat een aantal periodieken werd opgericht _ met veelzeggende namen als Vriend van de landman en Landbouwcourant _ waarin gepoogd werd de inzichten van de wetenschappelijke landbouw voor een breder publiek toegankelijk te maken. Deze periodieken bevatten onder meer de beschrijving van landbouwkundige experimenten, informatie over oogstopbrengsten en marktprijzen en verhalen over landbouwpraktijken in bepaalde streken. Helaas is er weinig of niets bekend over de vraag wie deze periodieken kochten en lazen. Het is zeker dat de meeste boeren, vooral in het noorden en het westen van het land, konden lezen en schrijven, maar of ze werkelijk kennis hebben genomen van deze tijdschriften is onzeker.
Voorlopig hoogtepunt van het hervormingsoffensief dat in de jaren dertig was ingezet, was de oprichting van het Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres in Zwolle in 1846. Dit congres, dat voortaan jaarlijks bijeen zou komen, werd gevormd door leden van de provinciale landbouwmaatschappijen (en ander geïnteresseerden), waaronder vermoedelijk een kleine groep <praktische landbouwers>.  De bloei van deze beweging in de jaren van hoogconjunctuur voor de landbouw tussen 1850 en 1880 blijkt misschien nog het best uit de gegevens over de groei van het aantal leden: rond 1850 hadden de maatschappijen van landbouw bij elkaar ongeveer 10.000 leden, welk aantal steeg naar een hoogtepunt van ca 30.000 rond 1880 (tabel 2.1). Ter vergelijking: in Nederland waren er toen bij benadering 100.000 boeren met minstens één paard.  Daaruit kan natuurlijk niet de conclusie getrokken worden dat één op de drie à vier boeren <georganiseerd> was; een flink maar onbekend deel van de leden van de landbouwmaatschappijen bestond immers uit leden van de burgerij. Het is op zijn minst verdacht dat de spreiding van het ledental over het land, gezien het overwicht van Holland, eerder lijkt samen te hangen met de verstedelijkingsgraad dan met het aantal boeren in de verschillende provincies.
+
Voorlopig hoogtepunt van het hervormingsoffensief dat in de jaren dertig was ingezet, was de oprichting van het Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres in Zwolle in 1846. Dit congres, dat voortaan jaarlijks bijeen zou komen, werd gevormd door leden van de provinciale landbouwmaatschappijen (en ander geïnteresseerden), waaronder vermoedelijk een kleine groep <praktische landbouwers>.  De bloei van deze beweging in de jaren van hoogconjunctuur voor de landbouw tussen 1850 en 1880 blijkt misschien nog het best uit de gegevens over de groei van het aantal leden: rond 1850 hadden de maatschappijen van landbouw bij elkaar ongeveer 10.000 leden, welk aantal steeg naar een hoogtepunt van ca 30.000 rond 1880 (tabel 2.1). Ter vergelijking: in Nederland waren er toen bij benadering 100.000 boeren met minstens één paard.  Daaruit kan natuurlijk niet de conclusie getrokken worden dat één op de drie à vier boeren <georganiseerd> was; een flink maar onbekend deel van de leden van de landbouwmaatschappijen bestond immers uit leden van de burgerij. Het is op zijn minst verdacht dat de spreiding van het ledental over het land, gezien het overwicht van Holland, eerder lijkt samen te hangen met de verstedelijkingsgraad dan met het aantal boeren in de verschillende provincies.(zie tabel 2.1)
  
Tabel 2.1: Aantal leden van de provinciale landbouwmaatschappijen, ca 1850 en 1883.
+
Toch kan niet ontkend worden dat door de aandacht die de landbouwmaatschappijen en de verschillende landbouw-periodieken besteedden aan allerlei <innovaties> in het landbouwbedrijf, de kennis ervan zich zeer snel kon verspreiden. In de volgende hoofdstukken zal dit nog meermalen blijken.
 
+
 
+
 
+
ca 1850 1883
+
 
+
 
+
Groningen 799 1400
+
Friesland ? 2315
+
Drenthe 163 1201
+
Overijssel en Gelderland ? 3409
+
Utrecht ? 1429
+
Noord en Zuid-Holland 3296 9669 a
+
Zeeland 963 2367
+
N-Brabant 925 1916
+
Limburg 500 2605 a
+
 
+
                                                                                                         
+
Totaal ca 10.000 26311
+
 
+
 
+
a - 1885 (in 1879 bereikte het ledental van Holland een hoogtepunt van 13906 leden)
+
 
+
Bronnen: Landbouwverslag, 1883, 1885; Van Loon, Honderd jaren; (Addens), Groninger maatschappij; Verhagen, <De ontwikkeling>; Klijnhout, Een eeuw; Homan, Gedenkboek; Bouman, Geschiedenis.
+
 
+
[NT] Toch kan niet ontkend worden dat door de aandacht die de landbouwmaatschappijen en de verschillende landbouw-periodieken besteedden aan allerlei <innovaties> in het landbouwbedrijf, de kennis ervan zich zeer snel kon verspreiden. In de volgende hoofdstukken zal dit nog meermalen blijken.
+
 
Desondanks kende deze hervormingsbeweging ernstige tekortkomingen, die de invloed ervan beperkte. Ideologische motieven en praktische problemen speelden daarbij een rol. Een van de uitgangspunten van de <wetenschappelijke> landbouw _ althans van een groot aantal vertegenwoordigers ervan _ was dat de landbouw een ontwikkeling zou moeten doormaken die vergelijkbaar was met die van de industrie.  Twee trends waren in die industriële ontwikkeling opvallend: de opkomst van het grootbedrijf en de voortgaande mechanisatie van het produktieproces door de vervanging van arbeid door (stoom)machines. Toegepast op de landbouw betekende dit ten eerste dat men de vooruitgang van de landbouw geheel verwachtte van de grote boeren en ten tweede dat men veel aandacht had voor allerlei nieuwe landbouwmachines, het liefst met stoom aangedreven. Feitelijke ontwikkelingen leken deze <strategie> overigens te ondersteunen: de landbouw had vooral in Engeland, waar grootgrondbezit en grote pachtbedrijven domineerden, grote sprongen vooruit gemaakt; daar ook werden tal van nieuwe machines ontwikkeld. Binnen Nederland vervulden vooral de Groninger hereboeren de rol van <voorbeeldige> progressieve landbouwers. Daar kwam bij dat de hervormingsbeweging een flink aantal grootgrondbezitters telde, die zich nu bevestigd zagen in de rol van pionier, van wegbereider van de <wetenschappelijke> landbouw.  
 
Desondanks kende deze hervormingsbeweging ernstige tekortkomingen, die de invloed ervan beperkte. Ideologische motieven en praktische problemen speelden daarbij een rol. Een van de uitgangspunten van de <wetenschappelijke> landbouw _ althans van een groot aantal vertegenwoordigers ervan _ was dat de landbouw een ontwikkeling zou moeten doormaken die vergelijkbaar was met die van de industrie.  Twee trends waren in die industriële ontwikkeling opvallend: de opkomst van het grootbedrijf en de voortgaande mechanisatie van het produktieproces door de vervanging van arbeid door (stoom)machines. Toegepast op de landbouw betekende dit ten eerste dat men de vooruitgang van de landbouw geheel verwachtte van de grote boeren en ten tweede dat men veel aandacht had voor allerlei nieuwe landbouwmachines, het liefst met stoom aangedreven. Feitelijke ontwikkelingen leken deze <strategie> overigens te ondersteunen: de landbouw had vooral in Engeland, waar grootgrondbezit en grote pachtbedrijven domineerden, grote sprongen vooruit gemaakt; daar ook werden tal van nieuwe machines ontwikkeld. Binnen Nederland vervulden vooral de Groninger hereboeren de rol van <voorbeeldige> progressieve landbouwers. Daar kwam bij dat de hervormingsbeweging een flink aantal grootgrondbezitters telde, die zich nu bevestigd zagen in de rol van pionier, van wegbereider van de <wetenschappelijke> landbouw.  
 
Het gevolg van een en ander was dat de beweging vrijwel geen aandacht had voor de economische problemen _ en mogelijkheden _ van het kleine landbouwbedrijf. In de visie van de hervormers was dit immers gedoemd te verdwijnen, zoals in de industrie het grootbedrijf het kleine, ambachtelijke bedrijf verdreef. Bovendien nam men aan dat kleine boeren conservatief en ongeletterd waren. Vooral in Noord-Brabant, een provincie met een groot aantal keuterboeren, was deze kloof zeer groot: de provinciale maatschappij van landbouw was in handen van een vrij kleine groep overwegend protestantse hereboeren en notabelen _ vooral uit de Noord-Westhoek. De grote meerderheid van (katholieke) keuterboeren stond volledig buiten _ soms zelfs vijandig tegenover _ de activiteiten van deze heren.  Dit verklaart mogelijk waarom de Brabantse maatschappij van landbouw in relatief opzicht zo klein bleef (tabel 2.1). In andere gebieden met veel kleine boeren deden zich vergelijkbare problemen voor. De Overijsselse boeren hadden zich slechts in kleine aantallen bij een landbouworganisatie aangesloten, zodat een afzonderlijke Overijsselse landbouwmaatschappij niet levensvatbaar bleek en men bleef samenwerken met de Gelderse organisatie.
 
Het gevolg van een en ander was dat de beweging vrijwel geen aandacht had voor de economische problemen _ en mogelijkheden _ van het kleine landbouwbedrijf. In de visie van de hervormers was dit immers gedoemd te verdwijnen, zoals in de industrie het grootbedrijf het kleine, ambachtelijke bedrijf verdreef. Bovendien nam men aan dat kleine boeren conservatief en ongeletterd waren. Vooral in Noord-Brabant, een provincie met een groot aantal keuterboeren, was deze kloof zeer groot: de provinciale maatschappij van landbouw was in handen van een vrij kleine groep overwegend protestantse hereboeren en notabelen _ vooral uit de Noord-Westhoek. De grote meerderheid van (katholieke) keuterboeren stond volledig buiten _ soms zelfs vijandig tegenover _ de activiteiten van deze heren.  Dit verklaart mogelijk waarom de Brabantse maatschappij van landbouw in relatief opzicht zo klein bleef (tabel 2.1). In andere gebieden met veel kleine boeren deden zich vergelijkbare problemen voor. De Overijsselse boeren hadden zich slechts in kleine aantallen bij een landbouworganisatie aangesloten, zodat een afzonderlijke Overijsselse landbouwmaatschappij niet levensvatbaar bleek en men bleef samenwerken met de Gelderse organisatie.

Versie op 20 apr 2007 09:07