Suikeraccijns

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 5: Regel 5:
 
Deze zogenaamde overponden waren een grote, vaak onmisbare, bron van inkomsten voor de raffinadeur. Als hij ze verkocht in het binnenland, betaalde de Nederlandse consument hem accijns over die kilo's, als hij ze exporteerde, betaalde de schatkist hem het volle accijnsbedrag over deze raffinade terug. In beide gevallen had de raffinadeur echter nooit vooraf accijns afgedragen aan de staat voor deze suiker! De overheid was van deze praktijk op de hoogte, maar wilde niet zover gaan dat ze de raffinaderijen volzette met controlerende ambtenaren. Dat was te duur, en <bij zoodanige regeling zouden de raffinadeurs noodwendig alle premie op den uitvoer verliezen.>  Het accijnstarief zou kunnen worden aangepast, als men precies wist hoeveel eindprodukt de raffinadeur uit ruwsuiker kon maken. Helaas, zei de Minister van Financiën in 1854, <iedere berekening hieromtrent kan slechts bij benadering gemaakt worden en zij moet, wil men niet mistasten, ruim worden genomen en steeds beneden de werkelijkheid blijven.>  
 
Deze zogenaamde overponden waren een grote, vaak onmisbare, bron van inkomsten voor de raffinadeur. Als hij ze verkocht in het binnenland, betaalde de Nederlandse consument hem accijns over die kilo's, als hij ze exporteerde, betaalde de schatkist hem het volle accijnsbedrag over deze raffinade terug. In beide gevallen had de raffinadeur echter nooit vooraf accijns afgedragen aan de staat voor deze suiker! De overheid was van deze praktijk op de hoogte, maar wilde niet zover gaan dat ze de raffinaderijen volzette met controlerende ambtenaren. Dat was te duur, en <bij zoodanige regeling zouden de raffinadeurs noodwendig alle premie op den uitvoer verliezen.>  Het accijnstarief zou kunnen worden aangepast, als men precies wist hoeveel eindprodukt de raffinadeur uit ruwsuiker kon maken. Helaas, zei de Minister van Financiën in 1854, <iedere berekening hieromtrent kan slechts bij benadering gemaakt worden en zij moet, wil men niet mistasten, ruim worden genomen en steeds beneden de werkelijkheid blijven.>  
 
Het is niet precies na te gaan hoeveel de accijnswinst voor de Nederlandse raffinadeurs was _ het verschilde per partij ruwe suiker en met de vaardigheid van de raffinadeur zelf. Er zijn echter aanwijzingen dat de inkomsten uit overponden voor veel Nederlandse raffinadeurs het verschil uitmaakten tussen winst en verlies op hun exploitatierekening.
 
Het is niet precies na te gaan hoeveel de accijnswinst voor de Nederlandse raffinadeurs was _ het verschilde per partij ruwe suiker en met de vaardigheid van de raffinadeur zelf. Er zijn echter aanwijzingen dat de inkomsten uit overponden voor veel Nederlandse raffinadeurs het verschil uitmaakten tussen winst en verlies op hun exploitatierekening.
Een voorbeeld uit 1824 laat zien hoeveel extra inkomsten een raffinadeur toen rechtmatig in de schoot konden vallen.
+
Een voorbeeld uit 1824 laat zien hoeveel extra inkomsten een raffinadeur toen rechtmatig in de schoot konden vallen.(zie tabel 7.1)
  
Tabel 7.1: Overponden van een raffinadeur in 1824
+
In heel Europa bleven heffingen of accijnzen op suiker gedurende de negentiende eeuw bestaan. Elk land had zijn eigen systeem van heffingen, differentiële rechten, openlijke of verkapte premies. Internationale afspraken over suikerwetgeving kregen voor het eerst in 1864 de vorm van zogenaamde Conventies, verdragen die door een aantal staten tegelijk werden overeengekomen. Sindsdien werden maandenlange vergaderingen over suikerbelasting een regelmatig terugkerend fenomeen en vanaf de jaren negentig bestond er een semi-permanent overleg tussen een toenemend aantal staten.  
 
+
Verwerkt: 1085 kg ruwe suiker waarvoor betaald aan accijns:  114,90
+
Verkregen: 198 kg blanke kandij geïnde accijns  40,88
+
325 kg gele kandij  67,11
+
214 kg melis  44,19
+
114 kg lompen  14,14
+
60 kg naloop-stroop  3,72
+
160 kg lompen-stroop
+
totaal geïnd:  170,40
+
betaald:  114,90
+
winst op accijns:  55,50
+
 
+
 
+
Bron: Gemeentearchief Amsterdam, Archief Van der Masch-Spakler, inv. nr. 138A.
+
 
+
 
+
[NT]In heel Europa bleven heffingen of accijnzen op suiker gedurende de negentiende eeuw bestaan. Elk land had zijn eigen systeem van heffingen, differentiële rechten, openlijke of verkapte premies. Internationale afspraken over suikerwetgeving kregen voor het eerst in 1864 de vorm van zogenaamde Conventies, verdragen die door een aantal staten tegelijk werden overeengekomen. Sindsdien werden maandenlange vergaderingen over suikerbelasting een regelmatig terugkerend fenomeen en vanaf de jaren negentig bestond er een semi-permanent overleg tussen een toenemend aantal staten.  
+
 
Bij de Suikerconventie van 1864 waren regeringsvertegenwoordigers van Frankrijk, Engeland, Nederland, België en het Duitse Tolverbond betrokken geweest, ieder gesteund door wetenschappelijk adviseurs. Om tot enige vergelijkbaarheid te komen van de uiteenlopende nationale accijnstarieven, was standaardisatie nodig. Welke typen van ruwe suiker bestonden er? Hoe verhield de klassering van de Franse douane zich tot die van de Nederlandse? Was Duitse ruwe bietsuiker van type A, die bij export een vergoeding kreeg van 6 Mark, vergelijkbaar met Franse koloniale rietsuiker van type B, waarop een invoerrecht van 18 francs werd geheven? Meteen bij de eerste vergadering werd besloten om een wetenschappelijk geijkte, algemene standaard te ontwikkelen.
 
Bij de Suikerconventie van 1864 waren regeringsvertegenwoordigers van Frankrijk, Engeland, Nederland, België en het Duitse Tolverbond betrokken geweest, ieder gesteund door wetenschappelijk adviseurs. Om tot enige vergelijkbaarheid te komen van de uiteenlopende nationale accijnstarieven, was standaardisatie nodig. Welke typen van ruwe suiker bestonden er? Hoe verhield de klassering van de Franse douane zich tot die van de Nederlandse? Was Duitse ruwe bietsuiker van type A, die bij export een vergoeding kreeg van 6 Mark, vergelijkbaar met Franse koloniale rietsuiker van type B, waarop een invoerrecht van 18 francs werd geheven? Meteen bij de eerste vergadering werd besloten om een wetenschappelijk geijkte, algemene standaard te ontwikkelen.
Er eerst werd een nauwkeurig onderscheid gemaakt naar de suikerkwaliteit. Ruwe suiker werd sindsdien op kleur beoordeeld, en daar werd een raffinaderendement aan gekoppeld. De kleurnuances die daarvoor als standaard werden aangehouden, waren ontleend aan de kwaliteitsklassen die de Nederlandsche Handel-Maatschappij sinds 1839 hanteerde op haar suikerveilingen. Deze veilingen waren zo toonaangevend dat de deelnemers besloten om de nhm-standaard van twintig kleuren wetenschappelijk te ijken en zonodig te corrigeren.
+
Er eerst werd een nauwkeurig onderscheid gemaakt naar de suikerkwaliteit. Ruwe suiker werd sindsdien op kleur beoordeeld, en daar werd een raffinaderendement aan gekoppeld. De kleurnuances die daarvoor als standaard werden aangehouden, waren ontleend aan de kwaliteitsklassen die de Nederlandsche Handel-Maatschappij sinds 1839 hanteerde op haar suikerveilingen. Deze veilingen waren zo toonaangevend dat de deelnemers besloten om de nhm-standaard van twintig kleuren wetenschappelijk te ijken en zonodig te corrigeren.(zie tabel 7.2)
 
+
Tabel 7.2: de kleurenstandaard van de Nederlandsche Handel-Maatschappij en de Nederlandse accijnstarieven sinds 1865
+
────────────────────────────────────────────────────────────────
+
accijns- nhm- aangenomen correctie accijns-
+
klasse kleuren gehalte na proeven tarief
+
───────────────────────────────────────────────────────────────
+
raffinade 19/20 100% 100%  27,00
+
1e klasse 15/18 87% 94%  25,38
+
2e klasse 10/14 85% 88%  23,76
+
3e klasse 7/9 81% 80%  21,60
+
4e klasse 6 en lager 76% 67%
+
───────────────────────────────────────────────────────────────
+
Bron: Reesse, De Suikerhandel, ii, 43-44.
+
 
+
  
 
Ruwe bietsuiker kwam naar analogie van rietsuiker voor accijnsheffing in aanmerking. De fabrikant moest het bedrag waarvoor de staat hem aansloeg, zelf verhalen op zijn afnemer, de raffinadeur. De staat vond het ongepast om de exacte produktie van elke suikerfabriek in het pakhuis te komen controleren, en dus werd, net als bij de raffinaderijen, een indirecte methode gehanteerd. De hoeveelheid en concentratie van het suikersap dat het produktieproces inging, werd in elke fabriek doorlopend gedurende de campagne opgenomen _ zover vond de overheid dat zij nog wel mocht gaan. Vervolgens werd een schatting gemaakt van de jaarlijkse produktie waarop de ambtenaren van het Ministerie van Financiën de aanslag baseerden die de fabrikant jaarlijks ontving. Die schatting was echter al snel te laag: zij was gemaakt in 1858, toen de eerste bietsuikerfabriek werd opgericht. Toen was er een verhoudingsgetal bepaald tussen de ambtelijke meetgegevens van suikersap en de hoeveelheid suiker die een fabriek uit dat sap zou kunnen produceren. Dat getal was gebaseerd op de stand van de techniek van dat moment, maar gedurende de volgende 34 jaar werd het vrijwel niet gewijzigd. Al ten tijde van de invoering van dit systeem was het een voorzichtige raming geweest, en na enkele jaren vermoedden de ambtenaren dat de fabrieken beduidend efficiënter produceerden. De fabrikant kreeg dus een aanslag die uitging van een lagere produktie dan de werkelijke. Alles wat hij meer maakte, de overponden, kon hij dus verkopen of exporteren en de accijns die hij daarover van de raffinadeurs respectievelijk de staat terugkreeg, was pure winst.
 
Ruwe bietsuiker kwam naar analogie van rietsuiker voor accijnsheffing in aanmerking. De fabrikant moest het bedrag waarvoor de staat hem aansloeg, zelf verhalen op zijn afnemer, de raffinadeur. De staat vond het ongepast om de exacte produktie van elke suikerfabriek in het pakhuis te komen controleren, en dus werd, net als bij de raffinaderijen, een indirecte methode gehanteerd. De hoeveelheid en concentratie van het suikersap dat het produktieproces inging, werd in elke fabriek doorlopend gedurende de campagne opgenomen _ zover vond de overheid dat zij nog wel mocht gaan. Vervolgens werd een schatting gemaakt van de jaarlijkse produktie waarop de ambtenaren van het Ministerie van Financiën de aanslag baseerden die de fabrikant jaarlijks ontving. Die schatting was echter al snel te laag: zij was gemaakt in 1858, toen de eerste bietsuikerfabriek werd opgericht. Toen was er een verhoudingsgetal bepaald tussen de ambtelijke meetgegevens van suikersap en de hoeveelheid suiker die een fabriek uit dat sap zou kunnen produceren. Dat getal was gebaseerd op de stand van de techniek van dat moment, maar gedurende de volgende 34 jaar werd het vrijwel niet gewijzigd. Al ten tijde van de invoering van dit systeem was het een voorzichtige raming geweest, en na enkele jaren vermoedden de ambtenaren dat de fabrieken beduidend efficiënter produceerden. De fabrikant kreeg dus een aanslag die uitging van een lagere produktie dan de werkelijke. Alles wat hij meer maakte, de overponden, kon hij dus verkopen of exporteren en de accijns die hij daarover van de raffinadeurs respectievelijk de staat terugkreeg, was pure winst.
 
Door deze ruimhartigheid verschilde de wet op de suikeraccijns wezenlijk van de andere accijnswetten die in vorige hoofdstukken ter sprake zijn gekomen: de uiterst restrictieve accijns op het gemaal, en de aanvankelijk evenzeer belemmerende regeling omtrent de bieraccijns. Wel waren zowel raffinadeur en suikerfabrikant verplicht om elke verandering in hun produktiewijze en installatie voor te leggen aan deskundigen van het Ministerie van Financiën, die niet altijd toestemming gaven. Dat leed werd echter verzacht door de verkapte premie die een efficiënt producerende fabrikant kon opstrijken. De overponden-vergoeding was een belangrijke bijdrage aan de winstgevendheid van beide takken van bedrijf, en zij was daarbij ook een aansporing voor de industrie om zoveel mogelijk uit te zien naar grote en kleine technische middelen om het produktierendement te vergroten. In de eerste jaren na de Franse overheersing konden de raffinadeurs al een goede winst op overponden realiseren. Toch duurde het tot in de jaren dertig voordat zij met behulp van de nieuwste produktiemethoden die mogelijkheid nog verder benutten.
 
Door deze ruimhartigheid verschilde de wet op de suikeraccijns wezenlijk van de andere accijnswetten die in vorige hoofdstukken ter sprake zijn gekomen: de uiterst restrictieve accijns op het gemaal, en de aanvankelijk evenzeer belemmerende regeling omtrent de bieraccijns. Wel waren zowel raffinadeur en suikerfabrikant verplicht om elke verandering in hun produktiewijze en installatie voor te leggen aan deskundigen van het Ministerie van Financiën, die niet altijd toestemming gaven. Dat leed werd echter verzacht door de verkapte premie die een efficiënt producerende fabrikant kon opstrijken. De overponden-vergoeding was een belangrijke bijdrage aan de winstgevendheid van beide takken van bedrijf, en zij was daarbij ook een aansporing voor de industrie om zoveel mogelijk uit te zien naar grote en kleine technische middelen om het produktierendement te vergroten. In de eerste jaren na de Franse overheersing konden de raffinadeurs al een goede winst op overponden realiseren. Toch duurde het tot in de jaren dertig voordat zij met behulp van de nieuwste produktiemethoden die mogelijkheid nog verder benutten.

Versie op 20 apr 2007 09:33