Het industrieel grootbedrijf
Van Techniek in Nederland
Regel 6: | Regel 6: | ||
Door de Nederlandse suikeraccijnswet was, en bleef, de industrie sterk op buitenlandse afzet gericht: de export leverde aanvullende inkomsten op door de mogelijkheden die de wet bood. De hoge accijns die de binnenlandse verbruiker betaalde, bleef een beletsel voor velen. Niettemin nam het suikerverbruik langzaam toe, omdat de marktwaarde sinds ongeveer 1873 onder invloed van de toenemende wereldproduktie sterk daalde. | Door de Nederlandse suikeraccijnswet was, en bleef, de industrie sterk op buitenlandse afzet gericht: de export leverde aanvullende inkomsten op door de mogelijkheden die de wet bood. De hoge accijns die de binnenlandse verbruiker betaalde, bleef een beletsel voor velen. Niettemin nam het suikerverbruik langzaam toe, omdat de marktwaarde sinds ongeveer 1873 onder invloed van de toenemende wereldproduktie sterk daalde. | ||
− | 1852 2,7 kg | + | 1852 2,7 kg |
− | 1862 4,5 kg | + | 1862 4,5 kg |
− | 1872 5,2 kg | + | 1872 5,2 kg |
− | 1886 7,5 kg | + | 1886 7,5 kg |
− | 1892-1896 9,9 kg | + | 1892-1896 9,9 kg |
In de tweede helft van de negentiende eeuw trachtten ministers van financiën meermalen de suikerwetgeving aan te scherpen en zodoende minder overponden te vergoeden. De raffinadeurs ervoeren dat als zeer bedreigend en wisten tot in de jaren '90 ingrijpende wijzigingen te voorkomen. Om drie redenen vonden zij dat zij recht hadden op een wetgeving die, zij het onbedoeld, een exportpremie inhield. Alle buitenlandse suikerproducenten werden nog veel meer dan de Nederlandse geholpen door hun regeringen; de werkgelegenheid van duizenden arbeiders kwam in gevaar; en tenslotte: als er geen raffinaderijen meer in het land zouden zijn, verdween ook de bestaansvoorwaarde van de Nederlandse bietsuikerindustrie, een bedrijfstak die zich langzamerhand tot de belangrijkste en onmisbare landbouwindustrie had opgewerkt. | In de tweede helft van de negentiende eeuw trachtten ministers van financiën meermalen de suikerwetgeving aan te scherpen en zodoende minder overponden te vergoeden. De raffinadeurs ervoeren dat als zeer bedreigend en wisten tot in de jaren '90 ingrijpende wijzigingen te voorkomen. Om drie redenen vonden zij dat zij recht hadden op een wetgeving die, zij het onbedoeld, een exportpremie inhield. Alle buitenlandse suikerproducenten werden nog veel meer dan de Nederlandse geholpen door hun regeringen; de werkgelegenheid van duizenden arbeiders kwam in gevaar; en tenslotte: als er geen raffinaderijen meer in het land zouden zijn, verdween ook de bestaansvoorwaarde van de Nederlandse bietsuikerindustrie, een bedrijfstak die zich langzamerhand tot de belangrijkste en onmisbare landbouwindustrie had opgewerkt. |