De eerste stappen naar luchthaven Schiphol

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
k
Regel 3: Regel 3:
 
'''Tussen droom en werkelijkheid'''
 
'''Tussen droom en werkelijkheid'''
  
De verwachtingen waren hooggespannen. De investeerders in de in 1919 opgerichte Koninklijke Luchtvaart Maatschappij ([[Het onstaan van een luchthaven|'''KLM''']]) gingen ervan uit dat het luchtvaartbedrijf na een verliesgevende aanloopperiode van vijf jaar min of meer op eigen benen zou kunnen staan.(9)Ondanks dit optimisme was binnen een half jaar na oprichting van de KLM duidelijk dat indien de overheid niet met publieke middelen zou bijspringen, de kans groot was het in het bedrijf geïnvesteerde vermogen verloren zou gaan. Vandaar dat een dringend beroep werd gedaan op de overheid om de luchtvaartmaatschappij subsidie te verlenen. Het was tijd voor König om zijn op de ELTA gedane belofte in te lossen. Veel discussie was daarvoor niet nodig. In het verschiet lag immers het perspectief van een eigen, Nederlandse luchtverbinding met Nederlands-Indië, een doel dat zelfs in de volledige naamgeving van de KLM tot uiting was gebracht: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën. Met de luchtverbinding was niet alleen een [[begrippenlijst#Potentieel|potentieel]] bedrijfsbelang gemoeid, maar bovenal een nationaal belang. Een versnelling van de verbinding met het koloniale rijk was immers van grote betekenis voor het Nederlands bestuur overzee – en voor het Nederlandse zakenleven met Indische belangen. Al in het voorjaar van 1918 zag Hofstee een vijfdaagse luchtverbinding met Indië in het verschiet en hij verbaasde zich er een paar maanden later over ‘dat het postverkeer door de lucht al niet lang is tot stand gekomen’.(10)Er zou, in de woorden van Snijders, een ‘Groot-Nederlandsche luchtgemeenschap’ kunnen ontstaan die de banden zou versterken tussen het moederland en de koloniën.(11)Evengoed begaf het kabinet zich slechts schoorvoetend op het pad van de subsidiëring: de steunverlening werd aan een plafond gebonden. In de aanloopfase kreeg de KLM maximaal twee derde van de jaarlijkse verliezen gecompenseerd in de vorm van een subsidie. Voor de KLM en haar investeerders was dit niet voldoende, aangezien het geen garanties inhield voor de instandhouding van het geïnvesteerde kapitaal. Op zoek naar geld kwam de KLM spoedig bij de Posterijen terecht. In ruil voor riante vergoedingen was deze maatschappij in het voorjaar van 1920 bereid haar operatiebasis te verplaatsen van Den Haag naar Schiphol. De Posterijen wilden het vliegtuig inzetten voor het vervoer van luchtpost tussen het nationale zakencentrum Amsterdam en het Europese financiële centrum Londen. Het Rijk stelde zonder dralen Schiphol beschikbaar. Weliswaar was Schiphol op dat moment een militaire basis, maar met het einde van de oorlog had de Luchtvaart-Afdeeling zich om financiële redenen genoodzaakt gezien zich op Soesterberg terug te trekken. Het hulpvliegveld Schiphol was min of meer een slapende basis geworden, waar enkel een marginale militaire presentie werd gehandhaafd.
+
De verwachtingen waren hooggespannen. De investeerders in de in 1919 opgerichte Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) gingen ervan uit dat het luchtvaartbedrijf na een verliesgevende aanloopperiode van vijf jaar min of meer op eigen benen zou kunnen staan.(9)Ondanks dit optimisme was binnen een half jaar na oprichting van de KLM duidelijk dat indien de overheid niet met publieke middelen zou bijspringen, de kans groot was het in het bedrijf geïnvesteerde vermogen verloren zou gaan. Vandaar dat een dringend beroep werd gedaan op de overheid om de luchtvaartmaatschappij subsidie te verlenen. Het was tijd voor König om zijn op de ELTA gedane belofte in te lossen. Veel discussie was daarvoor niet nodig. In het verschiet lag immers het perspectief van een eigen, Nederlandse luchtverbinding met Nederlands-Indië, een doel dat zelfs in de volledige naamgeving van de KLM tot uiting was gebracht: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij voor Nederland en Koloniën. Met de luchtverbinding was niet alleen een [[begrippenlijst#Potentieel|potentieel]] bedrijfsbelang gemoeid, maar bovenal een nationaal belang. Een versnelling van de verbinding met het koloniale rijk was immers van grote betekenis voor het Nederlands bestuur overzee – en voor het Nederlandse zakenleven met Indische belangen. Al in het voorjaar van 1918 zag Hofstee een vijfdaagse luchtverbinding met Indië in het verschiet en hij verbaasde zich er een paar maanden later over ‘dat het postverkeer door de lucht al niet lang is tot stand gekomen’.(10)Er zou, in de woorden van Snijders, een ‘Groot-Nederlandsche luchtgemeenschap’ kunnen ontstaan die de banden zou versterken tussen het moederland en de koloniën.(11)Evengoed begaf het kabinet zich slechts schoorvoetend op het pad van de subsidiëring: de steunverlening werd aan een plafond gebonden. In de aanloopfase kreeg de KLM maximaal twee derde van de jaarlijkse verliezen gecompenseerd in de vorm van een subsidie. Voor de KLM en haar investeerders was dit niet voldoende, aangezien het geen garanties inhield voor de instandhouding van het geïnvesteerde kapitaal. Op zoek naar geld kwam de KLM spoedig bij de Posterijen terecht. In ruil voor riante vergoedingen was deze maatschappij in het voorjaar van 1920 bereid haar operatiebasis te verplaatsen van Den Haag naar Schiphol. De Posterijen wilden het vliegtuig inzetten voor het vervoer van luchtpost tussen het nationale zakencentrum Amsterdam en het Europese financiële centrum Londen. Het Rijk stelde zonder dralen Schiphol beschikbaar. Weliswaar was Schiphol op dat moment een militaire basis, maar met het einde van de oorlog had de Luchtvaart-Afdeeling zich om financiële redenen genoodzaakt gezien zich op Soesterberg terug te trekken. Het hulpvliegveld Schiphol was min of meer een slapende basis geworden, waar enkel een marginale militaire presentie werd gehandhaafd.
 
Deze positie werd gereflecteerd in de outillage van Schiphol. Behalve de zes houten hangars was nagenoeg geen technische uitrusting aanwezig. Voor de KLM hield dat echter geen al te groot bezwaar in. De eisen die de nog jonge burgerluchtvaart aan de grondorganisatie stelde, waren bescheiden: naast het gebruik van een van de hangars volstond de bouw van een eenvoudig houten passagekantoortje. Alle noodzakelijke werkzaamheden op de grond waren afhankelijk van spierkracht. Passagiers, post en vracht werden zonder veel plichtplegingen vanuit Amsterdam per auto(bus) over de goeddeels onverharde weg tot aan het vliegtuig gebracht. Alleen de laatste paar stappen door het gras diende de passagier zelf af te leggen. Bij een drassige bodem na regenval werden de dames aan boord gedragen. Passageafhandeling berustte bij de basiscommandant van Schiphol, die hiertoe niet altijd even genegen was. Nog afgezien daarvan, verzetten de militairen zich tegen de door KLM-voorman A. Plesman gewenste groei van het aantal vliegtuigbewegingen, aangezien de grondorganisatie hierop niet was berekend.
 
Deze positie werd gereflecteerd in de outillage van Schiphol. Behalve de zes houten hangars was nagenoeg geen technische uitrusting aanwezig. Voor de KLM hield dat echter geen al te groot bezwaar in. De eisen die de nog jonge burgerluchtvaart aan de grondorganisatie stelde, waren bescheiden: naast het gebruik van een van de hangars volstond de bouw van een eenvoudig houten passagekantoortje. Alle noodzakelijke werkzaamheden op de grond waren afhankelijk van spierkracht. Passagiers, post en vracht werden zonder veel plichtplegingen vanuit Amsterdam per auto(bus) over de goeddeels onverharde weg tot aan het vliegtuig gebracht. Alleen de laatste paar stappen door het gras diende de passagier zelf af te leggen. Bij een drassige bodem na regenval werden de dames aan boord gedragen. Passageafhandeling berustte bij de basiscommandant van Schiphol, die hiertoe niet altijd even genegen was. Nog afgezien daarvan, verzetten de militairen zich tegen de door KLM-voorman A. Plesman gewenste groei van het aantal vliegtuigbewegingen, aangezien de grondorganisatie hierop niet was berekend.

Versie op 23 mei 2007 11:24