De stoomploeg
Van Techniek in Nederland
Regel 2: | Regel 2: | ||
]]Nadat hij eind 1861 bezoek had gehad van een werknemer van Fowler die de mogelijkheden om de stoomploeg te gebruiken in de Haarlemmermeer had bekeken, trok hij in 1862 met drie arbeiders naar Engeland om een stoomploeg te bestellen, die te laten aanpassen aan de eisen die de landbouwgrond in de Haarlemmermeer stelde en om zijn arbeiders vertrouwd te maken met de nieuwe techniek. | ]]Nadat hij eind 1861 bezoek had gehad van een werknemer van Fowler die de mogelijkheden om de stoomploeg te gebruiken in de Haarlemmermeer had bekeken, trok hij in 1862 met drie arbeiders naar Engeland om een stoomploeg te bestellen, die te laten aanpassen aan de eisen die de landbouwgrond in de Haarlemmermeer stelde en om zijn arbeiders vertrouwd te maken met de nieuwe techniek. | ||
Ondanks deze grondige voorbereiding ging er vervolgens nog veel mis. Eerst kon de stoommachine in de Amsterdamse haven niet gelost worden, vervolgens bleek de stoomketel te groot om onder de Amsterdamse bruggen door gevaren te worden, waarna de ketel gedemonteerd werd en in de Haarlemmermeer weer in elkaar werd gezet. Eindelijk sloeg op 15 oktober 1862 Amersfoordt zelf de hand aan de eerste Nederlandse stoomploeg, maar zelfs dat ging niet zonder problemen. Verschillende veranderingen moesten worden aangebracht om te voorkomen dat de zware machine voortdurend in de grond wegzakte, onderdelen begaven het en de stoomploeg kwam een aantal malen in een sloot terecht. Maar op den duur wierp het experiment enige vruchten af: met de machine bleek het mogelijk om per dag ca 3 hectare op 35 cm diepte te ploegen, maar daarvoor had men wel zes personen nodig _ een machinist, een pomper, een ploegknecht en drie jongens. Van der Poel, die deze geschiedenis in zijn boek over de landbouwmechanisatie in Nederland vertelt, merkt er bij op dat het een duidelijk prestige-kwestie was (geworden): Amersfoordt wilde de geschiedenis ingaan als de pionier op het gebied van de landbouwmechanisatie. Dit is hem, mede dankzij de uitvoerige verslagen die hij zelf schreef, aardig gelukt. | Ondanks deze grondige voorbereiding ging er vervolgens nog veel mis. Eerst kon de stoommachine in de Amsterdamse haven niet gelost worden, vervolgens bleek de stoomketel te groot om onder de Amsterdamse bruggen door gevaren te worden, waarna de ketel gedemonteerd werd en in de Haarlemmermeer weer in elkaar werd gezet. Eindelijk sloeg op 15 oktober 1862 Amersfoordt zelf de hand aan de eerste Nederlandse stoomploeg, maar zelfs dat ging niet zonder problemen. Verschillende veranderingen moesten worden aangebracht om te voorkomen dat de zware machine voortdurend in de grond wegzakte, onderdelen begaven het en de stoomploeg kwam een aantal malen in een sloot terecht. Maar op den duur wierp het experiment enige vruchten af: met de machine bleek het mogelijk om per dag ca 3 hectare op 35 cm diepte te ploegen, maar daarvoor had men wel zes personen nodig _ een machinist, een pomper, een ploegknecht en drie jongens. Van der Poel, die deze geschiedenis in zijn boek over de landbouwmechanisatie in Nederland vertelt, merkt er bij op dat het een duidelijk prestige-kwestie was (geworden): Amersfoordt wilde de geschiedenis ingaan als de pionier op het gebied van de landbouwmechanisatie. Dit is hem, mede dankzij de uitvoerige verslagen die hij zelf schreef, aardig gelukt. | ||
− | Het experiment van Amersfoordt trok in 1862 al meteen de aandacht: van heinde en ver trok men naar de Badhoeve om het stoomploegen gade te slaan. Amersfoordt was overigens niet de enige die in het begin van de jaren zestig geïnteresseerd was in deze nieuwe techniek. Op initiatief van de Koninklijke Landbouw Vereeniging maakte G.J. van den Bosch jr., de latere directeur van de Wilhelminapolder, in 1861 een speciale studiereis naar Engeland om de stoomploegen te bestuderen. Daarbij bezocht hij een aantal hereboeren die met een stoomploeg werkten en een grote demonstratie van de verschillende typen stoomploegen. In de uitvoerige brochure die hij van deze studiereis publiceerde, beschreef hij deze verschillende typen, die globaal in drie groepen uiteenvielen: de ploegen die werden voortbewogen door zelfrijdende stoommachines, dus tractoren, de ploegen die met behulp van metalen koorden werden voortbewogen door een stationaire machine en tenslotte het systeem van Fowler, waarbij de stoommachine aan één kant van het veld meereed.(65)Het eerste type viel al bij de eerste proeven af. De zware machines zakten voortdurend weg in de grond en persten het bouwland door hun gewicht teveel samen.[[Afbeelding:TIN19_blz66.JPEG|thumb| | + | Het experiment van Amersfoordt trok in 1862 al meteen de aandacht: van heinde en ver trok men naar de Badhoeve om het stoomploegen gade te slaan. Amersfoordt was overigens niet de enige die in het begin van de jaren zestig geïnteresseerd was in deze nieuwe techniek. Op initiatief van de Koninklijke Landbouw Vereeniging maakte G.J. van den Bosch jr., de latere directeur van de Wilhelminapolder, in 1861 een speciale studiereis naar Engeland om de stoomploegen te bestuderen. Daarbij bezocht hij een aantal hereboeren die met een stoomploeg werkten en een grote demonstratie van de verschillende typen stoomploegen. In de uitvoerige brochure die hij van deze studiereis publiceerde, beschreef hij deze verschillende typen, die globaal in drie groepen uiteenvielen: de ploegen die werden voortbewogen door zelfrijdende stoommachines, dus tractoren, de ploegen die met behulp van metalen koorden werden voortbewogen door een stationaire machine en tenslotte het systeem van Fowler, waarbij de stoommachine aan één kant van het veld meereed.(65)Het eerste type viel al bij de eerste proeven af. De zware machines zakten voortdurend weg in de grond en persten het bouwland door hun gewicht teveel samen.[[Afbeelding:TIN19_blz66.JPEG|thumb|250px|left|De Stoomploeg van Howard, ong. 1860. |
]] De demonstratie in Engeland ging vooral tussen de ploeg van Howard en die van Fowler, waarbij die van Fowler uiteindelijk als beste naar voren kwam. De kosten van de stoomploegen waren echter enorm: voor een complete Fowler betaalde men 9360, voor een complete Howard 7740 (ter vergelijking: een landarbeider verdiende rond 1860 in Nederland nog geen 200 per jaar).(66) | ]] De demonstratie in Engeland ging vooral tussen de ploeg van Howard en die van Fowler, waarbij die van Fowler uiteindelijk als beste naar voren kwam. De kosten van de stoomploegen waren echter enorm: voor een complete Fowler betaalde men 9360, voor een complete Howard 7740 (ter vergelijking: een landarbeider verdiende rond 1860 in Nederland nog geen 200 per jaar).(66) | ||
Zoals de afbeeldingen laten zien, was voor het stoomploegen een flink aantal arbeiders vereist. Volgens Van den Bosch kon de Fowler werken met 2 mannen en 4 à 5 jongens _ Amersfoordt deed het met 3 mannen en 3 jongens _ en vroeg de Howard 5 mannen en 3 jongens. Een probleem dat zich in Nederland voordeed, was dat minstens één arbeider een (min of meer) geschoolde machinist moest zijn. Niet alleen waren dergelijke arbeiders in Nederland _ zeker op het platteland _ schaars, maar bovendien lag hun loon gewoonlijk beduidend boven dat van de gewone landarbeiders. Daarom koos Amersfoordt er ook voor zijn arbeiders mee te nemen naar Engeland en hen daar in de praktijk te laten trainen. | Zoals de afbeeldingen laten zien, was voor het stoomploegen een flink aantal arbeiders vereist. Volgens Van den Bosch kon de Fowler werken met 2 mannen en 4 à 5 jongens _ Amersfoordt deed het met 3 mannen en 3 jongens _ en vroeg de Howard 5 mannen en 3 jongens. Een probleem dat zich in Nederland voordeed, was dat minstens één arbeider een (min of meer) geschoolde machinist moest zijn. Niet alleen waren dergelijke arbeiders in Nederland _ zeker op het platteland _ schaars, maar bovendien lag hun loon gewoonlijk beduidend boven dat van de gewone landarbeiders. Daarom koos Amersfoordt er ook voor zijn arbeiders mee te nemen naar Engeland en hen daar in de praktijk te laten trainen. |