Stoom en de Nederlandse brouwerijen

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 20: Regel 20:
 
Zoals beschreven waren er in 1858 vijf brouwerijen die met stoomkracht werkten, in het tijdvak 1859-1867 steeg dit aantal tot vijftien. Enkele al met stoom werkende bedrijven breidden verder hun apparatuur uit. Tot 1875 kwamen daar nog 23 ondernemingen bij, zodat in dat jaar ongeveer 48 bedrijven in de brouwnijverheid stoommachines en -ketels voor drijfkracht of verwarming in gebruik hadden. In de daarop volgende vijf jaar nam dit aantal nog eens met zeventien toe, zodat er in 1880 rond 65 brouwerijen met stoom werkten.
 
Zoals beschreven waren er in 1858 vijf brouwerijen die met stoomkracht werkten, in het tijdvak 1859-1867 steeg dit aantal tot vijftien. Enkele al met stoom werkende bedrijven breidden verder hun apparatuur uit. Tot 1875 kwamen daar nog 23 ondernemingen bij, zodat in dat jaar ongeveer 48 bedrijven in de brouwnijverheid stoommachines en -ketels voor drijfkracht of verwarming in gebruik hadden. In de daarop volgende vijf jaar nam dit aantal nog eens met zeventien toe, zodat er in 1880 rond 65 brouwerijen met stoom werkten.
 
[[Afbeelding:Tabel_6,2.jpg|thumb|left|300px]]
 
[[Afbeelding:Tabel_6,2.jpg|thumb|left|300px]]
[NTA]Tabel 6.2: Overzicht van het gebruik van stoomkracht en -warmte in de biernijverheid (1858-1880)
 
___________________________________________________________
 
Jaar Brouw.met Ketels Werkt. Vermog.
 
stoom in pk
 
_________________________________________________________
 
 
1858 5 6 5 22
 
1867 15 20 19 124
 
1870 25 29 26 170,5
 
1875 48 56 53 347,5
 
1880 65 73 65 427,5
 
_____________________________________________________________
 
 
  
 
Opmerkelijk is dat het gemiddelde per bedrijf toegepaste vermogen aanvankelijk steeg van 4,4 in 1858 tot 8,3 pk negen jaar later. In de periode tot 1880 daalde dit gemiddelde vervolgens via 6,8 en 7,2 in respectievelijk 1870 en 1875 tot 6,6 pk in 1880. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat in de jaren zeventig ook een aantal kleinere brouwerijen in vooral de provincies Zuid-Holland, Brabant en Limburg stoommachines aanschaften. Dit kan mede worden afgeleid aan de hand van de volgende tabel.
 
Opmerkelijk is dat het gemiddelde per bedrijf toegepaste vermogen aanvankelijk steeg van 4,4 in 1858 tot 8,3 pk negen jaar later. In de periode tot 1880 daalde dit gemiddelde vervolgens via 6,8 en 7,2 in respectievelijk 1870 en 1875 tot 6,6 pk in 1880. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat in de jaren zeventig ook een aantal kleinere brouwerijen in vooral de provincies Zuid-Holland, Brabant en Limburg stoommachines aanschaften. Dit kan mede worden afgeleid aan de hand van de volgende tabel.
 
+
[[Afbeelding:Tabel_6,3.jpg|thumb|300px|left]]
Tabel 6.3: Het aantal brouwerijen met stoommachines per provincie in de periode 1858-1880
+
_____________________________________________________________
+
 
+
jaar nh zh gld gr ov ut lb nb zl
+
______________________________________________________________
+
 
+
1858 3 2 - - - - - -
+
1867 6 4 1 1 - - 1 - 2
+
1870 6 4 2 1 2 1 4 2 3
+
1875 9 11 2 1 4 3 9 6 3
+
1880 9 17 3 2 5 3 13 11 2
+
______________________________________________________________
+
  
 
Concluderend kan men zeggen dat de verbreiding van het gebruik van stoommachines een proces was dat in grote mate werd bepaald door economische motieven. Met het dalen van de prijs voor de steenkool en de machines en de stijging van de prijzen voor paardevoer schakelden eerst grote brouwerijen en later ook kleinere over op stoomkracht en -warmte. Veranderingen in het produktieproces, dat wil zeggen de opkomst van het ondergistende bier, zouden pas in de jaren tachtig en negentig een rol van overwegend belang gaan spelen.
 
Concluderend kan men zeggen dat de verbreiding van het gebruik van stoommachines een proces was dat in grote mate werd bepaald door economische motieven. Met het dalen van de prijs voor de steenkool en de machines en de stijging van de prijzen voor paardevoer schakelden eerst grote brouwerijen en later ook kleinere over op stoomkracht en -warmte. Veranderingen in het produktieproces, dat wil zeggen de opkomst van het ondergistende bier, zouden pas in de jaren tachtig en negentig een rol van overwegend belang gaan spelen.
 
De trage komst van stoommachines in de Brabantse en Limburgse brouwerijen werd waarschijnlijk volledig bepaald door de structuur van de biernijverheid in het zuiden. In 1874 telden Noord-Brabant en Limburg respectievelijk 186 en 185 brouwerijen, dat wil zeggen bij elkaar ongeveer driekwart van de in totaal 489 ondernemingen die er toen in Nederland in deze bedrijfstak waren.  Deze voor het overgrote deel kleine bedrijfjes produceerden voornamelijk voor de lokale markt. De aankoop van een stoommachine was voor verreweg de meeste van deze ambachtelijk werkende brouwerijtjes niet lonend.
 
De trage komst van stoommachines in de Brabantse en Limburgse brouwerijen werd waarschijnlijk volledig bepaald door de structuur van de biernijverheid in het zuiden. In 1874 telden Noord-Brabant en Limburg respectievelijk 186 en 185 brouwerijen, dat wil zeggen bij elkaar ongeveer driekwart van de in totaal 489 ondernemingen die er toen in Nederland in deze bedrijfstak waren.  Deze voor het overgrote deel kleine bedrijfjes produceerden voornamelijk voor de lokale markt. De aankoop van een stoommachine was voor verreweg de meeste van deze ambachtelijk werkende brouwerijtjes niet lonend.
 
Daar kwam nog bij dat Brabant en Noord- en Midden-Limburg pas in de tweede helft van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig, toen spoorverbindingen met het Roergebied en met het westen van het land gereed kwamen, goed bereikbaar waren voor kolentransporten. Voor Zuid-Limburg, dat zijn brandstof voornamelijk betrok uit het gebied rond Luik, was dit van minder belang. De eerste Limburgse brouwerijen die met stoommachines werkten vinden we dan ook vooral in Maastricht en omgeving.
 
Daar kwam nog bij dat Brabant en Noord- en Midden-Limburg pas in de tweede helft van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig, toen spoorverbindingen met het Roergebied en met het westen van het land gereed kwamen, goed bereikbaar waren voor kolentransporten. Voor Zuid-Limburg, dat zijn brandstof voornamelijk betrok uit het gebied rond Luik, was dit van minder belang. De eerste Limburgse brouwerijen die met stoommachines werkten vinden we dan ook vooral in Maastricht en omgeving.

Versie op 31 jul 2007 14:31