De brouwnijverheid tot omstreeks 1850
Van Techniek in Nederland
Regel 8: | Regel 8: | ||
Over de arbeidsomstandigheden in de biernijverheid in de negentiende eeuw bestaat voor zover bekend geen uitgebreide verslaggeving. Door een aantal wel bekende gegevens te combineren is het echter toch mogelijk iets te zeggen over die omstandigheden in wat grotere bedrijven. Het werk in de brouwerijen was in de eerste plaats fysiek zwaar. Voor het roeren van de wort, het pompen van het bier van de ene naar de andere ketel en het slepen met vaten was veel kracht nodig. Het feit dat dit zware werk vaak plaats moest vinden in een vochtige atmosfeer met grote verschillen in temperatuur, waarbij nogal eens, zoals een Duitse bron meldt, te veel van het warme bier werd gedronken, maakte het weinig bevorderlijk voor de gezondheid.[[Noten H2#2-13|<sup>[13]</sup>]] | Over de arbeidsomstandigheden in de biernijverheid in de negentiende eeuw bestaat voor zover bekend geen uitgebreide verslaggeving. Door een aantal wel bekende gegevens te combineren is het echter toch mogelijk iets te zeggen over die omstandigheden in wat grotere bedrijven. Het werk in de brouwerijen was in de eerste plaats fysiek zwaar. Voor het roeren van de wort, het pompen van het bier van de ene naar de andere ketel en het slepen met vaten was veel kracht nodig. Het feit dat dit zware werk vaak plaats moest vinden in een vochtige atmosfeer met grote verschillen in temperatuur, waarbij nogal eens, zoals een Duitse bron meldt, te veel van het warme bier werd gedronken, maakte het weinig bevorderlijk voor de gezondheid.[[Noten H2#2-13|<sup>[13]</sup>]] | ||
Bierbrouwen was verder tot ver in de negentiende eeuw grotendeels seizoenswerk. De kleine kern vaste arbeiders werd in de tijd dat men brouwde aangevuld met een wisselend aantal losse krachten. Er werd vooral in het late najaar, de winter en het vroege voorjaar gebrouwen en in de zomer alleen wanneer de temperaturen niet te hoog waren. Tijdens het brouwseizoen werden vaak lange dagen gemaakt en werkte men als dat nodig was ook 's nachts en op zondagen door. Dit laatste blijkt onder meer uit gegevens uit 1870 over de middelgrote Arnhemse brouwerij De Kroon, die toen 23 arbeiders telde. De arbeidstijd werd opgegeven als 'onbepaald'. Op de dagen dat men in de zomer brouwde, kon dit oplopen tot 'somtijds 14 uren'. Grote brouwerijen hadden meestal een slaapzaal waar het personeel tussen het werk door enkele uren kon rusten. | Bierbrouwen was verder tot ver in de negentiende eeuw grotendeels seizoenswerk. De kleine kern vaste arbeiders werd in de tijd dat men brouwde aangevuld met een wisselend aantal losse krachten. Er werd vooral in het late najaar, de winter en het vroege voorjaar gebrouwen en in de zomer alleen wanneer de temperaturen niet te hoog waren. Tijdens het brouwseizoen werden vaak lange dagen gemaakt en werkte men als dat nodig was ook 's nachts en op zondagen door. Dit laatste blijkt onder meer uit gegevens uit 1870 over de middelgrote Arnhemse brouwerij De Kroon, die toen 23 arbeiders telde. De arbeidstijd werd opgegeven als 'onbepaald'. Op de dagen dat men in de zomer brouwde, kon dit oplopen tot 'somtijds 14 uren'. Grote brouwerijen hadden meestal een slaapzaal waar het personeel tussen het werk door enkele uren kon rusten. | ||
− | Bij De Kroon liepen de lonen uiteen van f 6 tot f 12 per week. De 'werklieden van het vak' verdienden er f 9. Een voor Arnhem in die tijd gemiddeld salaris in de nijverheid. Bij ziekte werd aan 'goede, getrouwe werklieden' het loon zes weken doorbetaald. Bij de opmerkingen stond vermeld dat de arbeiders bij De Kroon 'vrij bier' hadden en mogelijk daardoor 'zeer tevreden' waren.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]] | + | Bij De Kroon liepen de lonen uiteen van f 6 tot f 12 per week. De 'werklieden van het vak' verdienden er f 9. Een voor Arnhem in die tijd gemiddeld salaris in de nijverheid. Bij ziekte werd aan 'goede, getrouwe werklieden' het loon zes weken doorbetaald. Bij de opmerkingen stond vermeld dat de arbeiders bij De Kroon 'vrij bier' hadden en mogelijk daardoor 'zeer tevreden' waren.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]] |
[[Afbeelding:Tabel_6,1.jpg|thumb|left|330px]] | [[Afbeelding:Tabel_6,1.jpg|thumb|left|330px]] | ||
Het 'vrije bier' voor de werklieden was in alle brouwerijen gebruikelijk, maar het is waarschijnlijker dat patriarchale arbeidsverhoudingen een rol hebben gespeeld bij de relatieve arbeidsrust in de brouwnijverheid. In Amsterdam waren wat dat laatste aspect betrof ook de 'conventiën' van belang die de brouwers daar ter beteugeling van de arbeidsonrust vanaf het eind van de zeventiende eeuw uitvaardigden. Hierin werd van brouwersknechts een verklaring van goed gedrag geëist wanneer zij van baan wilden veranderen. De brouwers dienden deze verklaringen op straffe van zware boetes te controleren.[[Noten H2#2-15|<sup>[15]</sup>]] | Het 'vrije bier' voor de werklieden was in alle brouwerijen gebruikelijk, maar het is waarschijnlijker dat patriarchale arbeidsverhoudingen een rol hebben gespeeld bij de relatieve arbeidsrust in de brouwnijverheid. In Amsterdam waren wat dat laatste aspect betrof ook de 'conventiën' van belang die de brouwers daar ter beteugeling van de arbeidsonrust vanaf het eind van de zeventiende eeuw uitvaardigden. Hierin werd van brouwersknechts een verklaring van goed gedrag geëist wanneer zij van baan wilden veranderen. De brouwers dienden deze verklaringen op straffe van zware boetes te controleren.[[Noten H2#2-15|<sup>[15]</sup>]] | ||
− | Van het gebruik van deze bewijzen van goed gedrag ging tot aan het eind van de negentiende eeuw een intimiderende werking uit. Dit blijkt uit de beschrijving van een arbeidsconflict bij Heineken in 1899, waar een groep Duitse kuipers een loonsverhoging vroeg. Zij stelden de directie hierbij tevens de vraag hoe de gedragslijn zou zijn ten opzichte van elders ontslagen arbeiders. 'Wij zullen onze gewoonte voortzetten om geen arbeiders van andere brouwerijen hier ter plaatse in dienst te nemen', zo kregen de kuipers te horen. Zij begrepen uit dit antwoord dat het voor hen dan eveneens onmogelijk zou zijn om elders in Amsterdam werk te vinden en beëindigden hun actie.[[Noten H2#2-16|<sup>[16]</sup>]] Met de opkomst van de vakbonden voor brouwerijpersoneel, in het begin van deze eeuw, zouden de knechts hun belangen met meer succes bij de directies kunnen verdedigen.(zie tabel 6.1 | + | Van het gebruik van deze bewijzen van goed gedrag ging tot aan het eind van de negentiende eeuw een intimiderende werking uit. Dit blijkt uit de beschrijving van een arbeidsconflict bij Heineken in 1899, waar een groep Duitse kuipers een loonsverhoging vroeg. Zij stelden de directie hierbij tevens de vraag hoe de gedragslijn zou zijn ten opzichte van elders ontslagen arbeiders. 'Wij zullen onze gewoonte voortzetten om geen arbeiders van andere brouwerijen hier ter plaatse in dienst te nemen', zo kregen de kuipers te horen. Zij begrepen uit dit antwoord dat het voor hen dan eveneens onmogelijk zou zijn om elders in Amsterdam werk te vinden en beëindigden hun actie.[[Noten H2#2-16|<sup>[16]</sup>]] Met de opkomst van de vakbonden voor brouwerijpersoneel, in het begin van deze eeuw, zouden de knechts hun belangen met meer succes bij de directies kunnen verdedigen.(zie tabel 6.1[[Noten H2#2-17|<sup>[17]</sup>]]) |