De brouwnijverheid tot omstreeks 1850

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 5: Regel 5:
 
Buiten de gilden om ontstonden in een aantal Hollandse steden in de zeventiende en achttiende eeuw omvangrijke brouwerijen die voor een belangrijk deel voor de export naar Oost- en West-Indië en West-Afrika werkten. Deze bedrijven hadden wel zo'n twintig of meer brouwersknechts in dienst. De eigenaren waren vaak patriciërsfamilies, die zich met de dagelijkse gang van zaken in de brouwerij nauwelijks meer bemoeiden. Zij lieten dit over aan meesterknechts. Om hun belangen bij de centrale overheid beter te kunnen behartigen organiseerden de belangrijkste Hollandse brouwers zich rond 1660 in een provinciale organisatie, de Generale Brouwers van Holland. Zij kwamen eenmaal per jaar bijeen in Den Haag. De Generale Brouwers zouden tot ongeveer 1811 blijven bestaan. Veel invloed hadden zij toen overigens niet meer.[[Noten H2#2-11|<sup>[11]</sup>]]  
 
Buiten de gilden om ontstonden in een aantal Hollandse steden in de zeventiende en achttiende eeuw omvangrijke brouwerijen die voor een belangrijk deel voor de export naar Oost- en West-Indië en West-Afrika werkten. Deze bedrijven hadden wel zo'n twintig of meer brouwersknechts in dienst. De eigenaren waren vaak patriciërsfamilies, die zich met de dagelijkse gang van zaken in de brouwerij nauwelijks meer bemoeiden. Zij lieten dit over aan meesterknechts. Om hun belangen bij de centrale overheid beter te kunnen behartigen organiseerden de belangrijkste Hollandse brouwers zich rond 1660 in een provinciale organisatie, de Generale Brouwers van Holland. Zij kwamen eenmaal per jaar bijeen in Den Haag. De Generale Brouwers zouden tot ongeveer 1811 blijven bestaan. Veel invloed hadden zij toen overigens niet meer.[[Noten H2#2-11|<sup>[11]</sup>]]  
 
Voornamelijk in Amsterdam kwamen in de loop van de negentiende eeuw grotere bedrijven tot stand. De brouwerijen De Gekroonde Valk van de familie Van Vollenhoven en De Haan en De Sleutels, beide laatste het eigendom van de in de adelstand verheven gebroeders Rendorp, hadden rond 1855 ieder tussen de 50 en 60 arbeiders in dienst. Hierbij waren in het geval van De Gekroonde Valk ook de werklieden van de azijnmakerij, de eigen mouterij en de kuiperij meegeteld. Een andere bekende brouwerij was De Hooiberg, waarvan de aandelen in het bezit waren van een aantal vooraanstaande Amsterdamse families. Dit bedrijf, waarover later meer, telde een twintigtal knechts.
 
Voornamelijk in Amsterdam kwamen in de loop van de negentiende eeuw grotere bedrijven tot stand. De brouwerijen De Gekroonde Valk van de familie Van Vollenhoven en De Haan en De Sleutels, beide laatste het eigendom van de in de adelstand verheven gebroeders Rendorp, hadden rond 1855 ieder tussen de 50 en 60 arbeiders in dienst. Hierbij waren in het geval van De Gekroonde Valk ook de werklieden van de azijnmakerij, de eigen mouterij en de kuiperij meegeteld. Een andere bekende brouwerij was De Hooiberg, waarvan de aandelen in het bezit waren van een aantal vooraanstaande Amsterdamse families. Dit bedrijf, waarover later meer, telde een twintigtal knechts.
Buiten Amsterdam waren de bedrijven beduidend kleiner. Bij de twee Utrechtse brouwerijen De Aker en De Boog werkten in 1853 respectievelijk dertien en zes arbeiders. Opmerkelijk aan dit laatste bedrijf was, dat het eigendom was van de plaatselijke Rooms-Katholieke Armenkamer, die De Boog in 1761 uit een nalatenschap had verkregen. De drie Rotterdamse brouwerijen telden in het midden van de jaren vijftig bij elkaar ongeveer 35 werklieden. Maar in de rest van het land, waar de brouwerijen op enkele uitzonderingen na voor de lokale markt werkten, lag het aantal personeelsleden per bedrijf gemiddeld op twee à drie. De grootste brouwerijen van Brabant en Gelderland hadden in 1861 elk zes arbeiders in dienst. Met name in de zuidelijke provincies bleef het tot ver in de negentiende eeuw gebruikelijk om de brouwerij te combineren met andere werkzaamheden als een landbouwbedrijf of een café.[[Noten H2#2-12|<sup>[12]</sup>]]   
+
Buiten Amsterdam waren de bedrijven beduidend kleiner. Bij de twee Utrechtse brouwerijen De Aker en De Boog werkten in 1853 respectievelijk dertien en zes arbeiders. Opmerkelijk aan dit laatste bedrijf was, dat het eigendom was van de plaatselijke Rooms-Katholieke Armenkamer, die De Boog in 1761 uit een nalatenschap had verkregen. De drie Rotterdamse brouwerijen telden in het midden van de jaren vijftig bij elkaar ongeveer 35 werklieden. Maar in de rest van het land, waar de brouwerijen op enkele uitzonderingen na voor de lokale markt werkten, lag het aantal personeelsleden per bedrijf gemiddeld op twee à drie. De grootste brouwerijen van Brabant en Gelderland hadden in 1861 elk zes arbeiders in dienst. [[Afbeelding:TIN19_blz177.jpg|thumb|left|350px|In 1627 schilderde Jacob Adr. Matham de Haarlemse brouwerij De Drije Lelyen]] Met name in de zuidelijke provincies bleef het tot ver in de negentiende eeuw gebruikelijk om de brouwerij te combineren met andere werkzaamheden als een landbouwbedrijf of een café.[[Noten H2#2-12|<sup>[12]</sup>]]   
 
Over de arbeidsomstandigheden in de biernijverheid in de negentiende eeuw bestaat voor zover bekend geen uitgebreide verslaggeving. Door een aantal wel bekende gegevens te combineren is het echter toch mogelijk iets te zeggen over die omstandigheden in wat grotere bedrijven. Het werk in de brouwerijen was in de eerste plaats fysiek zwaar. Voor het roeren van de wort, het pompen van het bier van de ene naar de andere ketel en het slepen met vaten was veel kracht nodig. Het feit dat dit zware werk vaak plaats moest vinden in een vochtige atmosfeer met grote verschillen in temperatuur, waarbij nogal eens, zoals een Duitse bron meldt, te veel van het warme bier werd gedronken, maakte het weinig bevorderlijk voor de gezondheid.[[Noten H2#2-13|<sup>[13]</sup>]]  
 
Over de arbeidsomstandigheden in de biernijverheid in de negentiende eeuw bestaat voor zover bekend geen uitgebreide verslaggeving. Door een aantal wel bekende gegevens te combineren is het echter toch mogelijk iets te zeggen over die omstandigheden in wat grotere bedrijven. Het werk in de brouwerijen was in de eerste plaats fysiek zwaar. Voor het roeren van de wort, het pompen van het bier van de ene naar de andere ketel en het slepen met vaten was veel kracht nodig. Het feit dat dit zware werk vaak plaats moest vinden in een vochtige atmosfeer met grote verschillen in temperatuur, waarbij nogal eens, zoals een Duitse bron meldt, te veel van het warme bier werd gedronken, maakte het weinig bevorderlijk voor de gezondheid.[[Noten H2#2-13|<sup>[13]</sup>]]  
 
Bierbrouwen was verder tot ver in de negentiende eeuw grotendeels seizoenswerk. De kleine kern vaste arbeiders werd in de tijd dat men brouwde aangevuld met een wisselend aantal losse krachten. Er werd vooral in het late najaar, de winter en het vroege voorjaar gebrouwen en in de zomer alleen wanneer de temperaturen niet te hoog waren. Tijdens het brouwseizoen werden vaak lange dagen gemaakt en werkte men als dat nodig was ook 's nachts en op zondagen door. Dit laatste blijkt onder meer uit gegevens uit 1870 over de middelgrote Arnhemse brouwerij De Kroon, die toen 23 arbeiders telde. De arbeidstijd werd opgegeven als 'onbepaald'. Op de dagen dat men in de zomer brouwde, kon dit oplopen tot 'somtijds 14 uren'. Grote brouwerijen hadden meestal een slaapzaal waar het personeel tussen het werk door enkele uren kon rusten.
 
Bierbrouwen was verder tot ver in de negentiende eeuw grotendeels seizoenswerk. De kleine kern vaste arbeiders werd in de tijd dat men brouwde aangevuld met een wisselend aantal losse krachten. Er werd vooral in het late najaar, de winter en het vroege voorjaar gebrouwen en in de zomer alleen wanneer de temperaturen niet te hoog waren. Tijdens het brouwseizoen werden vaak lange dagen gemaakt en werkte men als dat nodig was ook 's nachts en op zondagen door. Dit laatste blijkt onder meer uit gegevens uit 1870 over de middelgrote Arnhemse brouwerij De Kroon, die toen 23 arbeiders telde. De arbeidstijd werd opgegeven als 'onbepaald'. Op de dagen dat men in de zomer brouwde, kon dit oplopen tot 'somtijds 14 uren'. Grote brouwerijen hadden meestal een slaapzaal waar het personeel tussen het werk door enkele uren kon rusten.
Bij De Kroon liepen de lonen uiteen van f 6 tot f 12 per week. De 'werklieden van het vak' verdienden er f 9. Een voor Arnhem in die tijd gemiddeld salaris in de nijverheid. Bij ziekte werd aan 'goede, getrouwe werklieden' het loon zes weken doorbetaald. Bij de opmerkingen stond vermeld dat de arbeiders bij De Kroon 'vrij bier' hadden en mogelijk daardoor 'zeer tevreden' waren.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]] [[Afbeelding:TIN19_blz177.jpg|thumb|left|350px|In 1627 schilderde Jacob Adr. Matham de Haarlemse brouwerij De Drije Lelyen]]
+
Bij De Kroon liepen de lonen uiteen van f 6 tot f 12 per week. De 'werklieden van het vak' verdienden er f 9. Een voor Arnhem in die tijd gemiddeld salaris in de nijverheid. Bij ziekte werd aan 'goede, getrouwe werklieden' het loon zes weken doorbetaald. Bij de opmerkingen stond vermeld dat de arbeiders bij De Kroon 'vrij bier' hadden en mogelijk daardoor 'zeer tevreden' waren.[[Noten H2#2-14|<sup>[14]</sup>]] [[Noten H2#2-17|<sup>[17]</sup>]])
 +
[[Afbeelding:Tabel_6,1.jpg|thumb|left|330px]]
 
Het 'vrije bier' voor de werklieden was in alle brouwerijen gebruikelijk, maar het is waarschijnlijker dat patriarchale arbeidsverhoudingen een rol hebben gespeeld bij de relatieve arbeidsrust in de brouwnijverheid. In Amsterdam waren wat dat laatste aspect betrof ook de 'conventiën' van belang die de brouwers daar ter beteugeling van de arbeidsonrust vanaf het eind van de zeventiende eeuw uitvaardigden. Hierin werd van brouwersknechts een verklaring van goed gedrag geëist wanneer zij van baan wilden veranderen. De brouwers dienden deze verklaringen op straffe van zware boetes te controleren.[[Noten H2#2-15|<sup>[15]</sup>]]  
 
Het 'vrije bier' voor de werklieden was in alle brouwerijen gebruikelijk, maar het is waarschijnlijker dat patriarchale arbeidsverhoudingen een rol hebben gespeeld bij de relatieve arbeidsrust in de brouwnijverheid. In Amsterdam waren wat dat laatste aspect betrof ook de 'conventiën' van belang die de brouwers daar ter beteugeling van de arbeidsonrust vanaf het eind van de zeventiende eeuw uitvaardigden. Hierin werd van brouwersknechts een verklaring van goed gedrag geëist wanneer zij van baan wilden veranderen. De brouwers dienden deze verklaringen op straffe van zware boetes te controleren.[[Noten H2#2-15|<sup>[15]</sup>]]  
Van het gebruik van deze bewijzen van goed gedrag ging tot aan het eind van de negentiende eeuw een intimiderende werking uit. Dit blijkt uit de beschrijving van een arbeidsconflict bij Heineken in 1899, waar een groep Duitse kuipers een loonsverhoging vroeg. Zij stelden de directie hierbij tevens de vraag hoe de gedragslijn zou zijn ten opzichte van elders ontslagen arbeiders. 'Wij zullen onze gewoonte voortzetten om geen arbeiders van andere brouwerijen hier ter plaatse in dienst te nemen', zo kregen de kuipers te horen. Zij begrepen uit dit antwoord dat het voor hen dan eveneens onmogelijk zou zijn om elders in Amsterdam werk te vinden en beëindigden hun actie.[[Noten H2#2-16|<sup>[16]</sup>]]  Met de opkomst van de vakbonden voor brouwerijpersoneel, in het begin van deze eeuw, zouden de knechts hun belangen met meer succes bij de directies kunnen verdedigen.(zie tabel 6.1 [[Noten H2#2-17|<sup>[17]</sup>]])
+
Van het gebruik van deze bewijzen van goed gedrag ging tot aan het eind van de negentiende eeuw een intimiderende werking uit. Dit blijkt uit de beschrijving van een arbeidsconflict bij Heineken in 1899, waar een groep Duitse kuipers een loonsverhoging vroeg. Zij stelden de directie hierbij tevens de vraag hoe de gedragslijn zou zijn ten opzichte van elders ontslagen arbeiders. 'Wij zullen onze gewoonte voortzetten om geen arbeiders van andere brouwerijen hier ter plaatse in dienst te nemen', zo kregen de kuipers te horen. Zij begrepen uit dit antwoord dat het voor hen dan eveneens onmogelijk zou zijn om elders in Amsterdam werk te vinden en beëindigden hun actie.[[Noten H2#2-16|<sup>[16]</sup>]]  Met de opkomst van de vakbonden voor brouwerijpersoneel, in het begin van deze eeuw, zouden de knechts hun belangen met meer succes bij de directies kunnen verdedigen.(zie tabel 6.1
[[Afbeelding:Tabel_6,1.jpg|thumb|left|300px]]
+

Versie op 2 aug 2007 18:04