De commissie Pasma

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
 
Regel 17: Regel 17:
 
Friesland kende ook zijn grootgrondbezitters, maar die woonden bij uitzondering zelf op de boerderij. Veel van hen hadden huizen in de stad of zelfs buiten de provincie, zodat hun betrokkenheid bij de landbouw niet verder ging dan het innen van de pacht. Daarin lag ook een groot verschil met degenen die in Denemarken het kapitaal hadden en het initiatief namen tot verandering.
 
Friesland kende ook zijn grootgrondbezitters, maar die woonden bij uitzondering zelf op de boerderij. Veel van hen hadden huizen in de stad of zelfs buiten de provincie, zodat hun betrokkenheid bij de landbouw niet verder ging dan het innen van de pacht. Daarin lag ook een groot verschil met degenen die in Denemarken het kapitaal hadden en het initiatief namen tot verandering.
 
De Deense verbeteringen stoelden dus enerzijds op de mogelijkheden die de resten van de oude structuur nog bood, anderzijds op een algemene geneigd¬heid om tradities los te laten als daar aantoonbaar betere alternatieven tegenover stonden. Onderwijs was onmisbaar in dit proces van verandering.
 
De Deense verbeteringen stoelden dus enerzijds op de mogelijkheden die de resten van de oude structuur nog bood, anderzijds op een algemene geneigd¬heid om tradities los te laten als daar aantoonbaar betere alternatieven tegenover stonden. Onderwijs was onmisbaar in dit proces van verandering.
Via onderwijs hoopte de Commissie-Pasma belangrijke veranderingen te kunnen bereiken. Dan zouden niet alle vaste waarden van de Friese melkvee¬houderij te hoeven worden losgelaten. Immers, door hygiënisch en nauwkeurig werken kon ook de kleinschalige boterproduktie op de boerderij enorme vooruitgang boeken. Voorzichtig opperde de Commissie dat, behalve boterma¬ken, de verkoop van melk en room aan de steden gestimuleerd kon worden. Dat zou wèl enigszins gecentraliseerd kunnen worden. Dergelijke verkoophuizen werden dan de aangewezen centra voor de voorlichting omtrent betere werk¬wijzen, <dat zij ook leerscholen mogen worden van meer en betere boek¬houding en naauw¬keuriger administratie in het bedrijf van den veehouder, opdat de zonen en dochters van den land¬bouwer in dit gewest (...) zich re¬kenschap weten te geven van hun laten, van hun doen en van het <hoe en waarom>, opdat ook de landbouwer meer streve volgens het wachtwoord van onzen tijd, het <altijd voorwaarts!
+
Via onderwijs hoopte de Commissie-Pasma belangrijke veranderingen te kunnen bereiken. Dan zouden niet alle vaste waarden van de Friese melkvee¬houderij te hoeven worden losgelaten. Immers, door hygiënisch en nauwkeurig werken kon ook de kleinschalige boterproduktie op de boerderij enorme vooruitgang boeken. Voorzichtig opperde de Commissie dat, behalve boterma¬ken, de verkoop van melk en room aan de steden gestimuleerd kon worden. Dat zou wèl enigszins gecentraliseerd kunnen worden. Dergelijke verkoophuizen werden dan de aangewezen centra voor de voorlichting omtrent betere werk¬wijzen, <dat zij ook leerscholen mogen worden van meer en betere boek¬houding en naauw¬keuriger administratie in het bedrijf van den veehouder, opdat de zonen en dochters van den land¬bouwer in dit gewest (...) zich re¬kenschap weten te geven van hun laten, van hun doen en van het <hoe en waarom>, opdat ook de landbouwer meer streve volgens het wachtwoord van onzen tijd, het <altijd voorwaarts!> >
 
+
 
+
'''Zuivel en onderwijs'''
+
 
+
De zuivelcursussen in Denemarken maakten langzamerhand een einde aan tal van plaatselijke traditionele werkwijzen. Er werd steeds op gewezen dat de boerinnen moesten begrijpen waarom de ene methode beter was dan de andere, goed werken was juist niet een kwestie van klakkeloos navolgen. Het vertrouwen op zintuiglijke waarneming moest zoveel mogelijk worden uitgebannen, want die was slechts zelden van eenzelfde constante precisie als meting met behulp van gestandaardiseerde instrumenten. Bijvoorbeeld bij het karnen was zulke nauwkeurigheid des te belangrijker omdat het optimale resultaat alleen bereikt kon worden binnen een temperatuurmarge van enkele graden Celsius. Het is echter voorstelbaar dat het voor veel vrouwen geen eenvoudige stap was om te erkennen dat er betere methoden waren gekomen in de plaats van hun ambachtelijke vaardigheden. Landbouworganisaties beschouwden het als een van hun belangrijkste taken om door middel van voorlichting en voorbeelden te laten zien dat de nieuwe methoden en aanwijzingen inderdaad beter waren dan de oude gebruiken.
+
Net als in Denemarken bestonden in Nederland regionale en plaatse¬lijke landbouwverenigingen die hun leden door middel van lezingen en publikaties op de hoogte hielden van nieuwe ontwikkelingen, niet alleen op zuivelgebied. De grote Land¬huis¬houdkun¬dige Congres¬sen dateerden van 1843, de verslagen van die verga¬de¬ringen werden sinds 1846 gepubli¬ceerd. In 1847 verscheen de Alge¬meene Landhuis¬houdelijke Courant.  Ook provinciale verenigingen begonnen hun Mededee¬lingen en Berich¬ten te publiceren: in 1846 de Geldersche Maat¬schap¬pij van Landbouw, de Hollandsche in 1848, de Friesche in 1854. In Groningen liet het Genoot¬schap ter Bevordering van Nijverheid al vanaf 1839 zijn Handelingen in druk verschijnen, waarin landbouw en land¬bouwtechni¬sche ontwikke¬lingen een steeds belangrijker plaats kregen.
+
De in deze publikaties gepresenteerde kennis werd echter geenszins direct overgeno¬men op de duizenden kleine en middelgrote boerenbedrij¬ven. Daar¬voor werden de bladen waarschijnlijk toch nog te weinig gelezen, laat staan dat de artike¬len systematisch werden bestudeerd en besproken. Het lager onderwijs ten plattelande liet veel te wensen over en door alle landbouworgani¬saties werd in de tweede helft van de negentiende eeuw met klem gewezen op de noodzaak van functioneel lager en daaropvolgend onder¬wijs. Anders zou er nooit een basis zijn voor welk vakonderwijs dan ook. Vakliteratuur zou ongelezen blijven, boeren zouden dus niet weten wat er buiten de eigen beperkte omgeving gaande was. Redenen om op een heel andere manier te gaan werken konden worden gepa¬reerd met <eerst zien, dan geloven>. Aangezien de verkeersmiddelen niet uitnodigden tot een grote mobiliteit, waren verkennin¬gen naar streken waar men anders te werk ging geen vanzelfspre¬kende ondernemingen. Vandaar dat landbouwonderwijs in de vorm van cursussen met veel praktijk en enige theorie, en tentoonstellingen in de directe omgeving van de boeren de voorkeur had van de Maatschappijen van Landbouw in de verschil¬lende provincies.
+
De Nederlandse regering had in 1877 een afvaardiging gestuurd naar een grote zuiveltentoonstelling in Hamburg. Haar bevindingen werden in de Staatscou¬rant gepubliceerd  en een belangrijke conclusie was dat er snel meer land¬bouwonderwijs moest komen. De Landbouwhogeschool in Wageningen was niet genoeg, dat was een wetenschappelijke instelling. De regering moest niet vergeten <dat in het landbouwbedrijf, vooral daar waar de melkerij de hoofd¬zaak is, veelal de leiding op de vrouwen rust en het ook hoogst wenschelijk is, dat voor haar eene gelegenheid geopend worde om zich wetenschappelijk te bekwamen.> Met dat laatste werd bedoeld dat de vrouwen kennis moesten kunnen nemen van de resultaten van de wetenschap, niet dat zij daar zelf aan zouden bijdragen. Het advies zou nog ruim tien jaar blijven liggen. Pas toen kwam de regeringssteun aan het zuivelonderwijs goed op gang.
+
In Noord-Holland werd ongeveer tezelfdertijd een poging gedaan om op particulier initiatief een school voor kaasmaaksters op te richten. Wouter Sluis, een boer uit de Beemster, was in 1873 naar Engeland gegaan om met nieuwe methoden van kaasbereiding bekend te raken. Vier jaar later deed hij het voorstel om een zuivelvak¬school op te richten, maar de Noordhol¬landse boeren vonden de benodigde fl. 30.000 te veel geld.  In 1880 begon een experiment dat meer succes had: aanschouwelijk onder¬wijs. Men vroeg een zgn. wan¬delle¬rares uit Slees¬wijk om een demonstratie te geven, in 1881 werd een Deen uitgeno¬digd, Vilhelm Car¬stens, die een leerling was geweest van de zuiveldes¬kun¬dige N.J. Fjord in Kopenha¬gen. Zijn optreden in Berkhout (NH) had veel in¬druk gemaakt, en dit ver¬leidde de Friesche Maatschappij ertoe om ook zo'n vreem¬deling te laten komen. Het werd D.N.L. Gäbel, directeur van de zuivelschool We¬sebyhof in Slees¬wijk.
+
De activiteiten van Gäbel werden met spanning tegemoetgezien door het bestuur van de landbouworganisatie. Al in 1879 was in Friesland het eerste plan voor een <wandelleraar> besproken. Er zou iemand nodig zijn die de boerderijen langs ging om instructie te geven. Daarnaast zou die persoon redacteur moeten worden van <vliegende blaadjes, populair geschreven en die gelezen worden, wat niet altoos met de mededeelingen en berigten [van de Friesche Maat¬schappij van Landbouw] geschiedt.>  Maar in diezelfde vergadering hadden sommige bestuursleden er een hard hoofd in gehad of zo'n man wel geaccep¬teerd zou worden, niet zozeer door de boeren als wel door de boerinnen. Een andere oplossing zou mogelijk minder weerstand oproepen. In Denemarken gold Hanna Nielsen als de grote opleidster op zuivelgebied. Men kon ook <eenige meisjes van aanleg (...) voor rekening der maatschappij, gesubsidieerd door de provincie, zenden naar Hanna Nielsen te Havarthigaard bij Kopenhage. Wanneer deze een of twee jaar onder leiding van Hanna Nielsen geweest zijn, en dan onder hare gewestgenooten terugkeeren, dan zullen die aldus opgeleide vrouwen meer nut doen dan een wandelleraar.>  Uiteindelijk ging dit plan niet door, dus men zocht een lerares in het buitenland. Ook dat leverde proble¬men op, en zo kwam dan Gäbel naar Friesland.
+
Bij zijn tocht langs 25 boerderijen werd hij vergezeld door H.B. Hylkema, die als inleider, tolk en intermediair optrad. Mogelijk ter verhoging van de magische uitstraling hulde Gäbel zich bij zijn werk in de diverse melkkelders in een witte jas. De boerin, de boer en andere nieuwsgierigen keken zwijgend toe. Een enkele keer was de boter die de Deen met zijn moderne middelen en kennis wist te maken, niet beter dan wat de boerin doorgaans op haar eigen wijze produceerde. Meestal had hij meer succes, maar een doorbraak in het geheel van de Friese boterbereiding kon hij niet forceren. Zijn verblijf was daarvoor van te korte duur.  Het jaar daarop kwam Gäbel nog voor enkele weken terug naar Friesland; mogelijk wegens de hoge kosten, de twijfel aan het succes en de geringe animo onder haar leden ondernam de landbouworga¬nisatie in Friesland de volgende jaren echter geen pogingen meer om zuivel¬cursussen te organiseren.
+
Van regeringszijde kwam hulp in 1888. Negen leden van de Staatscommissie die de gehele Nederlandse landbouw onderzocht, adviseerden toen met klem om per provincie een zuivelconsulent te subsidiëren.  Als de staat 50% voor zijn rekening nam, zouden landbouwverenigingen en privépersonen de rest wel willen aanvullen. Het advies werd opgevolgd en in verschillende provincies gingen de Maatschappijen van Landbouw op zoek naar geschikte personen.
+
 
+
'''De praktijk van een zuivelleraar'''
+
 
+
In de provincies Gelderland en Overijssel moest de zuivelconsulent echter nog zijn uiterste best doen om duidelijk te maken dat het anders moest en dat het anders kon.
+
De Geldersch-Overijselsche Maatschappij van Landbouw besloot om de secretaris van de Afdeling Kampen, J.J. van Weydom Claterbos, in de winter¬maanden van 1889/90 te steunen bij een rondgang langs alle afdelin¬gen waarbij hij propa¬ganda voor een zuivelschool van de Maat¬schappij zou maken. Het zou een niet-plaatsgebon¬den cursus wor¬den. De nog aan te stellen leraar zou vier of zes weken op een ter beschikking gestelde boerderij ver¬blijven, en de nodige moderne hulp¬middelen meebrengen. De plaatsen waar hij in de zomer zou zijn, werden vast¬gesteld op aanvraag van cursisten. De leraar zou in staat moeten zijn om aanschouwe¬lijk praktisch en een beetje theoretisch onderricht te geven aan <boerenmeisjes die niet anders dan gewoon lager onderwijs hadden genoten>.  Van Weydom Cla¬terbos was direkteur van de Melk¬inrich¬ting in Kampen, had in Gro¬ningen de Landhuis¬houdkundige School bezocht en had les gegeven in Wageningen. Hij zou de eerste zuivelleraar in de regio worden. Maar op zijn eerste cursus in de buurt van Kampen verscheen helemaal niemand, ondanks de ruime vooraankondiging. <Heeft nu de boterberei¬ding op het Kampereiland zulk een hoogen trap van vol¬maaktheid bereikt, dat er niets meer te leren en te verbeteren valt?> De Commissie der Vakzuivel¬scholen van de Geldersch-Overijselsche Maatschap¬pij meende dit te mogen betwijfelen op grond van de bedroevende kwaliteit van de boter die men van dat eiland naar zuivelten¬toonstellingen instuurde.
+
De volgende cursus, die in juli werd gegeven in de kelder van een boer¬derij bij Laren (Gld.), had bedui¬dend meer succes. Zesentwintig vrouwelijke leerlingen, sommige van wel anderhalf uur gaans verwijderd, kwamen ge¬middeld drie maal per week lessen bijwonen. 's Middags hield Van Weydom Claterbos altijd open huis, en in vier weken tijd kwamen ruim 150 boeren en boerinnen kijken en luisteren naar de uitleg die hij gaf. Het was dankbaar werk, want er was hoegenaamd geen <nieuwe ken¬nis> aanwezig en het overgro¬te deel van de cursisten en van de belang¬stellenden was buitengewoon nieuwsgierig. Zelfs in streken waar de leraar een <tamelijke vasthou¬dendheid van denkbeelden> ont¬moette,  of <eene groote ingenomen¬heid met de eigen kundigheden en gebruikelijke handelwijze>,  slaag¬de hij erin, weliswaar met veel moeite en gesteund door onmisken¬baar goede resul¬taten, om zijn leer¬lin¬gen enthousi¬ast te krijgen. In sommige streken <vond men alle gegevens om slechte boter te ma¬ken, nl. boerderijen met een gering aantal melkkoeien, geheel afwij¬kende begrippen omtrent zindelijk¬heid, gemis aan kennis van eene goede boterberei¬ding, vooral ten opzichte der tempera¬tuur, daar men in plaats van de melk af te koelen, haar in potten boven vuur verhitte tot 30 C, en dan nog bij het karnen heet water toevoegde.> 
+
Maar de belangstelling bleef en werd steeds groter. Zijn cursisten waren bijna zonder uitzondering meisjes en vrouwen, soms getrouw¬de vrou¬wen. Claterbos consta¬teerde dat het geleerde op de ouderlijke boer¬de¬rijen inderdaad werd overge¬no¬men. Hij kreeg bestellingen voor thermometers,  verbeterde melkze¬ven, roombussen, kneedplanken en andere voorwerpen. 's Winters hield de leraar inspectiereizen door het gebied waar hij de afgelopen zomer cursus had gegeven en bezocht zijn oud-cursis¬ten, beantwoordde vra¬gen en evalueerde het resultaat van zijn cursus.
+
Zuivelbereiding was een vrouwentaak. Dat wilde zeggen dat uitgaven voor verbetering tussen boer en boerin besproken moesten worden. De boerin had hierbij een doorslaggevende stem, want haar vakkennis bepaalde nog altijd de onmisbare inkomsten uit boter. Dat was zo in Friesland, maar ook de Gelders zuivelconsulent merkte dat, want <de meeste toepas¬singen van het geleerde zijn aan¬gebracht door de getrouwde vrou¬wen die de cursussen bijwoonden en dus de macht hadden naar haar goedvinden te handelen; wat niet altijd het geval is bij de dochters, die aan hoogere, dikwerf conserva¬tieve, autoriteit onder¬worpen zijn.
+

Versie op 12 apr 2007 14:33