De containerrevolutie in de Rotterdamse haven

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 18: Regel 18:
 
Het is verklaarbaar dat met de container eerst is geëxperimenteerd op korte trajecten: hier woog de versnelling van de overslag op tegen het ruimteverlies in het scheepsruim. Het [[begrippenlijst#Stuwage|stuwage]] verlies kon eigenlijk vrij gemakkelijk worden gerelativeerd. Door de veel snellere lading en lossing nam de omloopsnelheid van de schepen toe en resulteerde er per saldo toch een 30 tot 40 procent hogere capaciteit.[[Noten H5#5-26|<sup>[26]</sup>]] Bovendien konden de containers hoog op dek worden gestapeld.  
 
Het is verklaarbaar dat met de container eerst is geëxperimenteerd op korte trajecten: hier woog de versnelling van de overslag op tegen het ruimteverlies in het scheepsruim. Het [[begrippenlijst#Stuwage|stuwage]] verlies kon eigenlijk vrij gemakkelijk worden gerelativeerd. Door de veel snellere lading en lossing nam de omloopsnelheid van de schepen toe en resulteerde er per saldo toch een 30 tot 40 procent hogere capaciteit.[[Noten H5#5-26|<sup>[26]</sup>]] Bovendien konden de containers hoog op dek worden gestapeld.  
 
[[afbeelding:05_J853_T_5_11.JPG|thumb|500px|left|ECT ontwikkelde de multi-trailer om een buffer te creëren tussen de toenemende handelingssnelheid van de kadekraan enerzijds en de verdere afhandeling op de terminal anderzijds]]
 
[[afbeelding:05_J853_T_5_11.JPG|thumb|500px|left|ECT ontwikkelde de multi-trailer om een buffer te creëren tussen de toenemende handelingssnelheid van de kadekraan enerzijds en de verdere afhandeling op de terminal anderzijds]]
De Amerikaanse rederijen Sea-Land, Moore-McCormack en United States Lines hebben met de start van hun transatlantische diensten in 1966 de containerrevolutie ontketend op langere zeetrajecten en daarmee in Rotterdam. De start van een containerdienst van Sea-Land op Rotterdam werd actief bevorderd door de directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf, ir. F. Posthuma.[[Noten H5#5-27|<sup>[27]</sup>]] Hij zag in de container een ideaal middel om het productieve gebruik van de kostbare kademuren te verhogen en de concurrentiepositie van Rotterdam te verbeteren. De Rotterdamse stuwadoors waren aanmerkelijk minder enthousiast; zij zagen op tegen de ongekende investeringen die gepleegd zouden moeten worden in terreinen, kadekranen en ander (rijdend) materieel. Slechts twee stuwadoors namen een actieve, positieve houding tegenover de container aan: Thomsen en Quick Dispatch (het stukgoed-zusterbedrijf van Frans Swarttouw’s Havenbedrijf). Zij stonden samen aan de basis van de in 1966 opgerichte Europe Container Terminus (ECT). De opstelling van Thomsen leek te passen in de innovatieve traditie van dit bedrijf, die in 1903 was ingezet door Jan Key en vanaf 1935 werd gedragen door een lid van de volgende generatie directeuren, Keys neef dr. J.Ph. Backx. Deze was echter verknocht aan het eerder besproken mechanisatieproject en zag niets in de container. Hij was zelfs verantwoordelijk voor de introductie van de term ‘containeritis’ in de haven. Het was Backx’ mededirecteur en beoogd opvolger dr. G.H. Bast die van Thomsen-zijde de honneurs waarnam bij het van de grond brengen van de Rotterdamse containeroverslag. Als theoretisch geschoolde nieuwkomer werd hij niet gehinderd door de lange praktijkervaring van veel directeuren van andere Rotterdamse stuwadoorsbedrijven, die haarfijn de praktische bezwaren van het uniformiseren van het zo veelsoortige stukgoed zagen. Voor Frans Swarttouw, het jongste lid van de directie van Quick Dispatch, was de container – waarvoor hij na een bezoek aan Amerika helemaal gewonnen was – een uitgelezen mogelijkheid om zijn bedrijf, dat in vergelijking met Thomsen van bescheiden omvang was, tot een van de grootste stukgoedstuwadoors in Rotterdam uit te bouwen. Als enige beschikte zijn bedrijf in Rotterdam op dat moment over een locatie met genoeg ruimte achter de kade om containers op en over te slaan. Beide stuwadoors prefereerden een samenwerking in de containeroverslag, niet alleen uit financieel oogpunt, maar ook om de risico’s te [[begrippenlijst#Reduceren|reduceren]] door het vermijden van onderlinge concurrentie.   
+
De Amerikaanse rederijen Sea-Land, Moore-McCormack en United States Lines hebben met de start van hun transatlantische diensten in 1966 de containerrevolutie ontketend op langere zeetrajecten en daarmee in Rotterdam. De start van een containerdienst van Sea-Land op Rotterdam werd actief bevorderd door de directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf, ir. F. Posthuma.[[Noten H5#5-27|<sup>[27]</sup>]] Hij zag in de container een ideaal middel om het productieve gebruik van de kostbare kademuren te verhogen en de concurrentiepositie van Rotterdam te verbeteren. De Rotterdamse stuwadoors waren aanmerkelijk minder enthousiast; zij zagen op tegen de ongekende investeringen die gepleegd zouden moeten worden in terreinen, kadekranen en ander (rijdend) materieel. Slechts twee stuwadoors namen een actieve, positieve houding tegenover de container aan: Thomsen en Quick Dispatch (het stukgoed-zusterbedrijf van Frans Swarttouw’s Havenbedrijf). Zij stonden samen aan de basis van de in 1966 opgerichte Europe Container Terminus (ECT). De opstelling van Thomsen leek te passen in de innovatieve traditie van dit bedrijf, die in 1903 was ingezet door Jan Key en vanaf 1935 werd gedragen door een lid van de volgende generatie directeuren, Keys neef dr. J.Ph. Backx. Deze was echter verknocht aan het eerder besproken mechanisatieproject en zag niets in de container. Hij was zelfs verantwoordelijk voor de introductie van de term ‘containeritis’ in de haven.  
Thomsen en Quick Dispatch maakten in oktober 1965 bekend gezamenlijk een containerterminal op te richten, waarbij de Nederlandse Spoorwegen als derde partner een klein aandeel van 10% zouden innemen. Wakker geschud, organiseerden drie van de resterende grote stuwadoors (Müller, Pakhuismeesteren en Cornelis Swarttouw) zich begin 1966 in een tegenclub. Posthuma achtte verbrokkeling van de containerbehandeling echter ongewenst gezien de kadebenutting en de benodigde investeringen en dwong beide combinaties in één bedrijf. Erg rouwig waren de meeste betrokken ondernemingen hier niet over, bevreesd als zij waren voor concurrentie in de onzekere en riskante nieuwe markt van de containeroverslag. Op 24 oktober 1966 ondertekenden de zes bedrijven de definitieve oprichtingsovereenkomst van ECT. Zij beloofden dat zij alle (vol)containerschepen naar hun gezamenlijke dochter zouden dirigeren. Aldus ontstond een geheel op containers (en roro) gespecialiseerd bedrijf dat door zijn quasi-monopoliepositie in vergelijking met de meeste andere Europese terminals een grote schaal kon bereiken.
+
 
 +
Het was Backx’ mededirecteur en beoogd opvolger dr. G.H. Bast die van Thomsen-zijde de honneurs waarnam bij het van de grond brengen van de Rotterdamse containeroverslag. Als theoretisch geschoolde nieuwkomer werd hij niet gehinderd door de lange praktijkervaring van veel directeuren van andere Rotterdamse stuwadoorsbedrijven, die haarfijn de praktische bezwaren van het uniformiseren van het zo veelsoortige stukgoed zagen. Voor Frans Swarttouw, het jongste lid van de directie van Quick Dispatch, was de container – waarvoor hij na een bezoek aan Amerika helemaal gewonnen was – een uitgelezen mogelijkheid om zijn bedrijf, dat in vergelijking met Thomsen van bescheiden omvang was, tot een van de grootste stukgoedstuwadoors in Rotterdam uit te bouwen. Als enige beschikte zijn bedrijf in Rotterdam op dat moment over een locatie met genoeg ruimte achter de kade om containers op en over te slaan. Beide stuwadoors prefereerden een samenwerking in de containeroverslag, niet alleen uit financieel oogpunt, maar ook om de risico’s te [[begrippenlijst#Reduceren|reduceren]] door het vermijden van onderlinge concurrentie.   
 +
 
 +
 
 +
Thomsen en Quick Dispatch maakten in oktober 1965 bekend gezamenlijk een container[[Begrippenlijst#Terminal|terminal]] op te richten, waarbij de Nederlandse Spoorwegen als derde partner een klein aandeel van 10% zouden innemen. Wakker geschud, organiseerden drie van de resterende grote stuwadoors (Müller, Pakhuismeesteren en Cornelis Swarttouw) zich begin 1966 in een tegenclub. Posthuma achtte verbrokkeling van de containerbehandeling echter ongewenst gezien de kadebenutting en de benodigde investeringen en dwong beide combinaties in één bedrijf. Erg rouwig waren de meeste betrokken ondernemingen hier niet over, bevreesd als zij waren voor concurrentie in de onzekere en riskante nieuwe markt van de containeroverslag. Op 24 oktober 1966 ondertekenden de zes bedrijven de definitieve oprichtingsovereenkomst van ECT. Zij beloofden dat zij alle (vol)containerschepen naar hun gezamenlijke dochter zouden dirigeren. Aldus ontstond een geheel op containers (en roro) gespecialiseerd bedrijf dat door zijn quasi-monopoliepositie in vergelijking met de meeste andere Europese terminals een grote schaal kon bereiken.

Versie op 18 mrt 2008 13:30