De meelfabriek in Nederland

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 4: Regel 4:
 
De fabriek beschikte over een [[Vernieuwing uit Engeland|'''stoommachine''']] van 20 pk, waarvan het grootste deel van het vermogen voor de maalderij diende.[[Noten TIN19-1-H3#3-81|<sup>[81]</sup>]] Later zou een afzonderlijke stoommachine van 2 pk de deegmachines in de bakkerij gaan aandrijven. De maalderij had slechts 4 à 5 mensen nodig op een totaal van ongeveer 30 werklieden voor de hele fabriek. Een Fransman was speciaal aangetrokken als chef-molenaar en zou een Nederlandse molenaarsknecht opleiden.
 
De fabriek beschikte over een [[Vernieuwing uit Engeland|'''stoommachine''']] van 20 pk, waarvan het grootste deel van het vermogen voor de maalderij diende.[[Noten TIN19-1-H3#3-81|<sup>[81]</sup>]] Later zou een afzonderlijke stoommachine van 2 pk de deegmachines in de bakkerij gaan aandrijven. De maalderij had slechts 4 à 5 mensen nodig op een totaal van ongeveer 30 werklieden voor de hele fabriek. Een Fransman was speciaal aangetrokken als chef-molenaar en zou een Nederlandse molenaarsknecht opleiden.
 
Het Amsterdamse voorbeeld vond snel navolging. In de oprichtingsakten is steeds hetzelfde patroon herkenbaar. Soms meer dan honderd leden van de meest welvarende burgerij namen aandelen van f 100 om fabrieken op te richten. De Brood- en Meelfabriek te 's-Gravenhage (1861), de Delftsche en de Leidsche Broodfabriek (beide uit 1866) leggen zich in eerste instantie toe op 'het vervaardigen van deugdzaam brood tegen billijken prijs.' De Haarlemsche Brood- en Meelfabriek wilde eventueel later ook een maalderij aan het bedrijf verbinden.[[Noten TIN19-1-H3#3-82|<sup>[82]</sup>]][[Afbeelding:TIN19_blz272.jpg|thumb|340px|left|Poster van meelfabriek 'De Korenschoof']]Toen in 1863 een groot aantal Utrechtse notabelen de nv Utrechtsche Brood- en Meelfabriek oprichtten, was meelfabriek De Korenschoof daar ook in vertegenwoordigd met 25 aandelen van f 100, en haar direkteur J.H. Schober werd commissaris van de nieuwe onderneming.[[Noten TIN19-1-H3#3-83|<sup>[83]</sup>]] Hoogst zelden kwam het initiatief van personen die voorheen molenaar waren of een band hadden met de bedrijfstak zoals bakkers, landbouwers of meelhandelaren.
 
Het Amsterdamse voorbeeld vond snel navolging. In de oprichtingsakten is steeds hetzelfde patroon herkenbaar. Soms meer dan honderd leden van de meest welvarende burgerij namen aandelen van f 100 om fabrieken op te richten. De Brood- en Meelfabriek te 's-Gravenhage (1861), de Delftsche en de Leidsche Broodfabriek (beide uit 1866) leggen zich in eerste instantie toe op 'het vervaardigen van deugdzaam brood tegen billijken prijs.' De Haarlemsche Brood- en Meelfabriek wilde eventueel later ook een maalderij aan het bedrijf verbinden.[[Noten TIN19-1-H3#3-82|<sup>[82]</sup>]][[Afbeelding:TIN19_blz272.jpg|thumb|340px|left|Poster van meelfabriek 'De Korenschoof']]Toen in 1863 een groot aantal Utrechtse notabelen de nv Utrechtsche Brood- en Meelfabriek oprichtten, was meelfabriek De Korenschoof daar ook in vertegenwoordigd met 25 aandelen van f 100, en haar direkteur J.H. Schober werd commissaris van de nieuwe onderneming.[[Noten TIN19-1-H3#3-83|<sup>[83]</sup>]] Hoogst zelden kwam het initiatief van personen die voorheen molenaar waren of een band hadden met de bedrijfstak zoals bakkers, landbouwers of meelhandelaren.
De meelfabriek in Amsterdam kon nauwelijks een fabriek genoemd worden in de zin van concentratie van grote groepen arbeiders en omvangrijk mechanisch vermogen. Er waren in de jaren zestig grotere, maar niet veel grotere meelfabrieken. In de Utrechtse meelfabriek De Korenschoof werkten in 1864 ca. 20 arbeiders en er was behalve een watermolen ook een stoommachine van 20 pk opgesteld.[[Noten TIN19-1-H3#3-84|<sup>[84]</sup>]] De Rotterdamse Meel  en Broodfabriek bezat in 1867 twee stoommachines, een van 45 pk en een van 8 pk, en 10 koppels molenstenen.[[Noten TIN19-1-H3#3-85|<sup>[85]</sup>]] (zie tabel 3.4)  
+
De meelfabriek in Amsterdam kon nauwelijks een fabriek genoemd worden in de zin van concentratie van grote groepen arbeiders en omvangrijk mechanisch vermogen. Er waren in de jaren zestig grotere, maar niet veel grotere meelfabrieken. In de Utrechtse meelfabriek De Korenschoof werkten in 1864 ca. 20 arbeiders en er was behalve een watermolen ook een stoommachine van 20 pk opgesteld.[[Noten TIN19-1-H3#3-84|<sup>[84]</sup>]] De Rotterdamse Meel  en Broodfabriek bezat in 1867 twee stoommachines, een van 45 pk en een van 8 pk, en 10 koppels molenstenen.[[Noten TIN19-1-H3#3-85|<sup>[85]</sup>]] (zie tabel 3.4)[[Noten TIN19-1-H3#3-86|<sup>[86]</sup>]]
 
[[Afbeelding:Tabel_3,4.jpg|thumb|320px|right]]
 
[[Afbeelding:Tabel_3,4.jpg|thumb|320px|right]]
  

Versie op 27 sep 2007 12:32