De meelfabriek in Nederland

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 1: Regel 1:
 
'''Doorbraak'''
 
'''Doorbraak'''
  
 +
De wetswijziging van 1854 opende eindelijk de weg voor een efficiënt productieproces in Nederland. Het voorstel was echter niet van belang voor degenen die maalden voor de binnenlandse markt. Uitdrukkelijk was bepaald dat het meel uit die fabrieken geëxporteerd moest worden. In Utrecht zag de eigenaar van de watermolen De Korenschoof goede mogelijkheden om nu [[Begrippenlijst#Buil|gebuild]] tarwemeel naar Indië te verkopen. Een eerste proefzending bleek naar wens en werd gevolgd door een bestelling van 112 ton van dit kwaliteitsmeel voor de marine aldaar.[[Noten TIN19-1-H3#3-75|<sup>[75]</sup>]]
 +
De watermolen werd in 1856 voorzien van nieuwe machinerieën en een stoomwerktuig als aanvulling op de waterkracht. Het gebouw herbergde namelijk ook nog een wolspinnerij en een pelmolen.
  
De wetswijziging van 1854 opende eindelijk de weg voor een efficiënt productieproces in Nederland. Het voorstel was echter niet van belang voor degenen die maalden voor de binnenlandse markt. Uitdrukkelijk was bepaald dat het meel uit die fabrieken geëxporteerd moest worden. In Utrecht zag de eigenaar van de watermolen De Korenschoof goede mogelijkheden om nu gebuild tarwemeel naar Indië te verkopen. Een eerste proefzending bleek naar wens en werd gevolgd door een bestelling van 112 ton van dit kwaliteitsmeel voor de marine aldaar.[[Noten TIN19-1-H3#3-75|<sup>[75]</sup>]] De watermolen werd in 1856 voorzien van nieuwe machinerieën en een stoomwerktuig als aanvulling op de waterkracht. Het gebouw herbergde namelijk ook nog een wolspinnerij en een pelmolen.[[Afbeelding:TIN19_blz92_linksonder.jpg|thumb|360px|right|De Amsterdamse Meel- en Broodfabriek]]
+
[[Afbeelding:TIN19_blz92_linksonder.jpg|thumb|360px|right|De Amsterdamse Meel- en Broodfabriek]]
  
De totale accijnsafschaffing bracht een werkelijke doorbraak teweeg in de toepassing van andere manieren van meel- en broodfabricage.[[Noten TIN19-1-H3#3-76|<sup>[76]</sup>]] In de zomer van 1855, juist nadat het wetsvoorstel was aangenomen, werden er al vier of vijf plannen in Amsterdam besproken.[[Noten TIN19-1-H3#3-77|<sup>[77]</sup>]] Ook in Utrecht, Deventer, Den Haag en Dordrecht kwamen [[begrippenlijst#Filantroop|filantropen]] en industriëlen bijeen om te zien of er nu eindelijk een goede en goedkope broodvoorziening voor de volksklasse kon komen.  
+
De totale accijnsafschaffing bracht een werkelijke doorbraak teweeg in de toepassing van andere manieren van meel- en broodfabricage.[[Noten TIN19-1-H3#3-76|<sup>[76]</sup>]]  
 +
In de zomer van 1855, juist nadat het wetsvoorstel was aangenomen, werden er al vier of vijf plannen in Amsterdam besproken.[[Noten TIN19-1-H3#3-77|<sup>[77]</sup>]]  
 +
Ook in Utrecht, Deventer, Den Haag en Dordrecht kwamen [[begrippenlijst#Filantroop|filantropen]] en industriëlen bijeen om te zien of er nu eindelijk een goede en goedkope broodvoorziening voor de volksklasse kon komen.  
  
De Amsterdamse geneesheer [[De eerste meel- en broodfabriek in Nederland|'''Samuel Sarphati''']] had in februari 1855 het onderwerp van broodfabrieken aangesneden in een vergadering van de Vereeniging voor Volksvlijt. In januari 1856 werden de statuten vastgesteld van de nv Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken.[[Noten TIN19-1-H3#3-78|<sup>[78]</sup>]] Het was een [[begrippenlijst#Naamloze vennootschap|naamloze vennootschap]], maar financiering van dit project had meer weg van een collecte. Om de benodigde 100.000 gulden startkapitaal bijeen te krijgen, werden duizend [[De brouwnijverheid tot omstreeks 1850|'''aandelen''']] van 100 gulden uitgegeven en elke aandeelhouder stortte maandelijks tien gulden per aandeel.[[Noten TIN19-1-H3#3-79|<sup>[79]</sup>]]
 
  
Het idee van Sarphati en de zijnen was oorspronkelijk beperkt geweest tot een broodfabriek. Het bleek praktischer om er ook een meelfabriek aan te verbinden en zelf de kwaliteit van het meel te controleren. De meelhandel in Nederland was namelijk zo lang door de wet beperkt geweest, dat er weinig expertise op dat gebied beschikbaar was, terwijl er voor de aankoop van goed graan voldoende deskundige graanhandelaren waren om advies te geven.[[Noten TIN19-1-H3#3-80|<sup>[80]</sup>]] Warmte en drijfkracht waren in ieder geval nodig voor de hetelucht-ovens en de mechanische kneedwerktuigen in de bakkerij; door de capaciteit van het ketelhuis aan te passen, was er ook voldoende energie om een meelfabriek te laten draaien.[[Afbeelding:TIN19_blz92_rechtsboven.jpg|thumb|350px|left|De Amsterdamse Meel- en Broodfabriek]]
+
De Amsterdamse geneesheer [[De eerste meel- en broodfabriek in Nederland|'''Samuel Sarphati''']] had in februari 1855 het onderwerp van broodfabrieken aangesneden in een vergadering van de Vereeniging voor Volksvlijt. In januari 1856 werden de statuten vastgesteld van de nv Maatschappij voor Meel- en Broodfabrieken.[[Noten TIN19-1-H3#3-78|<sup>[78]</sup>]]  
 +
Het was een [[begrippenlijst#Naamloze vennootschap|naamloze vennootschap]], maar financiering van dit project had meer weg van een collecte. Om de benodigde 100.000 gulden startkapitaal bijeen te krijgen, werden duizend [[De brouwnijverheid tot omstreeks 1850|'''aandelen''']] van 100 gulden uitgegeven en elke aandeelhouder stortte maandelijks tien gulden per aandeel.[[Noten TIN19-1-H3#3-79|<sup>[79]</sup>]]  
  
Voor de technische uitwerking van dit plan werd een beroep gedaan op S.A. Bleekrode, die toen hoogleraar in Delft was. Een groot deel van 1856 reisde hij langs Franse en Belgische meelfabrieken, broodfabrieken en makers van allerhande speciale werktuigen. Hij kwam in Lyon, Parijs, Brussel, Gent; van machinefabrikanten en uitvinders ontving hij alle informatie, hij kreeg brochures toegezonden; de technicus die hij in dienst nam voor het installeren van het molengedeelte, had kort daarvoor een meelfabriek in Triëst opgezet. Uiteindelijk maakte hij met uiterste zorg een keuze uit de grote variatie aan machinerieën die er in heel Europa verkrijgbaar waren.  
+
Het idee van Sarphati en de zijnen was oorspronkelijk beperkt geweest tot een broodfabriek. Het bleek praktischer om er ook een meelfabriek aan te verbinden en zelf de kwaliteit van het meel te controleren. De meelhandel in Nederland was namelijk zo lang door de wet beperkt geweest, dat er weinig [[Begrippenlijst#Expertise|expertise]] op dat gebied beschikbaar was, terwijl er voor de aankoop van goed graan voldoende deskundige graanhandelaren waren om advies te geven.[[Noten TIN19-1-H3#3-80|<sup>[80]</sup>]]
 +
Warmte en drijfkracht waren in ieder geval nodig voor de hetelucht-ovens en de mechanische kneedwerktuigen in de bakkerij; door de capaciteit van het ketelhuis aan te passen, was er ook voldoende energie om een meelfabriek te laten draaien.
 +
[[Afbeelding:TIN19_blz92_rechtsboven.jpg|thumb|350px|left|De Amsterdamse Meel- en Broodfabriek]]
 +
 
 +
 
 +
Voor de technische uitwerking van dit plan werd een beroep gedaan op [[Veranderingen in de bedrijfsvoering in het molenbedrijf|'''S.A. Bleekrode''']], die toen hoogleraar in Delft was. Een groot deel van 1856 reisde hij langs Franse en Belgische meelfabrieken, broodfabrieken en makers van allerhande speciale werktuigen. Hij kwam in Lyon, Parijs, Brussel, Gent; van machinefabrikanten en uitvinders ontving hij alle informatie, hij kreeg brochures toegezonden; de technicus die hij in dienst nam voor het installeren van het molengedeelte, had kort daarvoor een meelfabriek in Triëst opgezet. Uiteindelijk maakte hij met uiterste zorg een keuze uit de grote variatie aan machinerieën die er in heel Europa verkrijgbaar waren.  
 
De fabriek beschikte over een [[Vernieuwing uit Engeland|'''stoommachine''']] van 20 pk, waarvan het grootste deel van het vermogen voor de maalderij diende.[[Noten TIN19-1-H3#3-81|<sup>[81]</sup>]] Later zou een afzonderlijke stoommachine van 2 pk de deegmachines in de bakkerij gaan aandrijven. De maalderij had slechts 4 à 5 mensen nodig op een totaal van ongeveer 30 werklieden voor de hele fabriek. Een Fransman was speciaal aangetrokken als chef-molenaar en zou een Nederlandse molenaarsknecht opleiden.
 
De fabriek beschikte over een [[Vernieuwing uit Engeland|'''stoommachine''']] van 20 pk, waarvan het grootste deel van het vermogen voor de maalderij diende.[[Noten TIN19-1-H3#3-81|<sup>[81]</sup>]] Later zou een afzonderlijke stoommachine van 2 pk de deegmachines in de bakkerij gaan aandrijven. De maalderij had slechts 4 à 5 mensen nodig op een totaal van ongeveer 30 werklieden voor de hele fabriek. Een Fransman was speciaal aangetrokken als chef-molenaar en zou een Nederlandse molenaarsknecht opleiden.
  

Versie op 30 mrt 2008 15:45