De mislukte innovatie

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 49: Regel 49:
 
De broodprijs werd tot 1855 door de [[begrippenlijst#Broodzetting|broodzetting]] bepaald. Een lager maalloon zou onherroepelijk tot een aanpassing van de broodprijs leiden. Alleen een individuele bakker kon tijdelijk profijt trekken. Voor de bakkers als geheel was er nauwelijks voordeel te halen. Zij hadden weinig belang bij technische en structurele veranderingen in de bedrijfstak. Dit bleek ook bij de komst van een stoombakkerij - alweer door een Belgische buitenstaander, namelijk de firma Rion, Barthe en Co. - die door de tegenwerking van de Amsterdamse bakkers op een mislukking uitliep.  
 
De broodprijs werd tot 1855 door de [[begrippenlijst#Broodzetting|broodzetting]] bepaald. Een lager maalloon zou onherroepelijk tot een aanpassing van de broodprijs leiden. Alleen een individuele bakker kon tijdelijk profijt trekken. Voor de bakkers als geheel was er nauwelijks voordeel te halen. Zij hadden weinig belang bij technische en structurele veranderingen in de bedrijfstak. Dit bleek ook bij de komst van een stoombakkerij - alweer door een Belgische buitenstaander, namelijk de firma Rion, Barthe en Co. - die door de tegenwerking van de Amsterdamse bakkers op een mislukking uitliep.  
  
Een marktpartij had wel een duidelijk belang bij het doorbreken van het meelkartel.[[Noten TIN19-1-H3#3-31|<sup>[31]</sup>]] Dat was de groep van instellingen, in het bijzonder het Werkhuis en het [[begrippenlijst#Huiszittenhuis|huiszittenhuis]], die voor eigen rekening brood bakten en uitdeelden aan de bedeelden en armlastigen. Een besparing op het maalloon betekende een werkelijke besparing op de kosten van het brood. Het blijkt dat deze instellingen tot de belangrijkste klanten van de stoomkorenmolenaars behoorden, maar de omvang van deze markt was onvoldoende.[[Afbeelding:Epen_Volmolen_Int_met_molenaar.jpg|thumb|left|280px|De Volmolen te Epen]]
+
Een marktpartij had wel een duidelijk belang bij het doorbreken van het meelkartel.[[Noten TIN19-1-H3#3-31|<sup>[31]</sup>]]  
 +
Dat was de groep van instellingen, in het bijzonder het Werkhuis en het [[begrippenlijst#Huiszittenhuis|huiszittenhuis]], die voor eigen rekening brood bakten en uitdeelden aan de bedeelden en armlastigen. Een besparing op het maalloon betekende een werkelijke besparing op de kosten van het brood. Het blijkt dat deze instellingen tot de belangrijkste klanten van de stoomkorenmolenaars behoorden, maar de omvang van deze markt was onvoldoende.
  
 +
[[Afbeelding:Epen_Volmolen_Int_met_molenaar.jpg|thumb|left|280px|De Volmolen te Epen]]
  
  
Regel 56: Regel 58:
 
'''Resumerend'''  
 
'''Resumerend'''  
  
 +
De stoomkorenmolen van Cantillon zat ingeklemd tussen de kartels van meelmolenaars en bakkers. De stoomkorenmolenaars die na 1833 hun kans waagden, kregen bovendien te maken met de [[De molenaar en de ambtenaar|'''wet op het gemaal''']]. Zij waren gedwongen tot het loonbedrijf en het malen van telkens kleine partijtjes graan in opdracht. Zij mochten geen handel drijven in graan en meel. Het ontplooien van commerciële initiatieven, zoals het werken voor een exportmarkt, bleef daarmee noodzakelijkerwijs begrensd. Het realiseren van een doorlopende productie behoorde tot de onmogelijkheden.
  
De stoomkorenmolen van Cantillon zat ingeklemd tussen de kartels van meelmolenaars en bakkers. De stoomkorenmolenaars die na 1833 hun kans waagden, kregen bovendien te maken met de [[De molenaar en de ambtenaar|'''wet op het gemaal''']]. Zij waren gedwongen tot het loonbedrijf en het malen van telkens kleine partijtjes graan in opdracht. Zij mochten geen handel drijven in graan en meel. Het ontplooien van commerciële initiatieven, zoals het werken voor een exportmarkt, bleef daarmee noodzakelijkerwijs begrensd. Het realiseren van een doorlopende productie behoorde tot de onmogelijkheden. Hoewel de stoomkorenmolenaar in potentie bij een voldoende grote afzet goedkoper kon produceren, bleek hij in praktijk slechts een te klein marktaandeel te kunnen veroveren en dus in een problematische concurrentiepositie te verkeren ten opzichte van zijn wind-collega's. De berichtgeving over diverse stoomkorenmolens in Amsterdam na Cantillon bevestigt dit beeld.
+
Hoewel de stoomkorenmolenaar in potentie bij een voldoende grote afzet goedkoper kon produceren, bleek hij in praktijk slechts een te klein marktaandeel te kunnen veroveren en dus in een problematische concurrentiepositie te verkeren ten opzichte van zijn wind-collega's. De berichtgeving over diverse stoomkorenmolens in Amsterdam na Cantillon bevestigt dit beeld.
  
Eind jaren dertig werden molenstenen geïnstalleerd in een bedrijf waar de stoommachine reeds diende voor het pletten van lood en het trekken van loden pijpen.[[Noten TIN19-1-H3#3-32|<sup>[32]</sup>]] De geschiedenis herhaalde zich in grote lijnen. Het meelkartel kwam in actie, het maalloon werd verlaagd, een concurrentieslag volgde en een aantal windmolenaars schreef een hartverscheurende brief naar het stadsbestuur, waarin zij smeekten'' ' .... om in onze hooge nood te voorzien door niet toe te laten dat de heeren van veel vermogen ons niet geheel tot armoede brengt. ... O Ed. Achtbaare Heeren zoo zijn wij met onze vrouwen, kinderen, weduwe en wezen, tot eene gewissen armoede gedoemd, O ed. heeren helpt ons laat ons gesmeek tot uw hart indringen .. O laat niet toe dat ... stillen en ijverige stadgenooten tot niet te brengen, ja geëerde Heeren, het is rondom ons benaauwt en duister ...'.''[[Noten TIN19-1-H3#3-33|<sup>[33]</sup>]] In 1841 stond de stoommolen stil en in 1843 was het maalloon weer bijna op het oude niveau. Een andere, in deze jaren opgerichte, stoomkorenmolen  vroeg na verloop van tijd toestemming ook mahonie en cederhout te mogen zagen. Weer een andere - eveneens uit de jaren veertig - zou tevens rijst gaan pellen. In 1845 waren er in Amsterdam drie stoomkorenmolens die ca. 2600 ton tarwe en ca. 800 ton rogge vermaalden op een totaal van 15.500 ton tarwe en 7.800 ton rogge, dat wil zeggen ca. 17% en 10% van het tarwe  respectievelijk roggemeel.[[Noten TIN19-1-H3#3-34|<sup>[34]</sup>]]
+
Eind jaren dertig werden molenstenen geïnstalleerd in een bedrijf waar de stoommachine reeds diende voor het pletten van lood en het trekken van loden pijpen.[[Noten TIN19-1-H3#3-32|<sup>[32]</sup>]]  
 +
 
 +
De geschiedenis herhaalde zich in grote lijnen. Het meelkartel kwam in actie, het maalloon werd verlaagd, een concurrentieslag volgde en een aantal windmolenaars schreef een hartverscheurende brief naar het stadsbestuur, waarin zij smeekten'' ' .... om in onze hooge nood te voorzien door niet toe te laten dat de heeren van veel vermogen ons niet geheel tot armoede brengt. ... O Ed. Achtbaare Heeren zoo zijn wij met onze vrouwen, kinderen, weduwe en wezen, tot eene gewissen armoede gedoemd, O ed. heeren helpt ons laat ons gesmeek tot uw hart indringen .. O laat niet toe dat ... stillen en ijverige stadgenooten tot niet te brengen, ja geëerde Heeren, het is rondom ons benaauwt en duister ...'.''[[Noten TIN19-1-H3#3-33|<sup>[33]</sup>]] In 1841 stond de stoommolen stil en in 1843 was het maalloon weer bijna op het oude niveau. Een andere, in deze jaren opgerichte, stoomkorenmolen  vroeg na verloop van tijd toestemming ook mahonie en cederhout te mogen zagen. Weer een andere - eveneens uit de jaren veertig - zou tevens rijst gaan pellen. In 1845 waren er in Amsterdam drie stoomkorenmolens die ca. 2600 ton tarwe en ca. 800 ton rogge vermaalden op een totaal van 15.500 ton tarwe en 7.800 ton rogge, dat wil zeggen ca. 17% en 10% van het tarwe  respectievelijk roggemeel.[[Noten TIN19-1-H3#3-34|<sup>[34]</sup>]]

Versie op 30 mrt 2008 12:03