Een nieuwe start voor de bietsuikerindustrie

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 19: Regel 19:
  
 
Indertijd was overigens De Bruyns vader ook al zo terughoudend met informatie geweest, toen hij een [[Begrippenlijst#Concessie|concessie-aanvraag]] indiende voor stoomwerktuigen in zijn Amsterdamse [[begrippenlijst#Raffinaderij|raffinaderij]]! Hoewel de campagne al voorbij was en Paul van Vlissingen zelf de machines had geleverd, bleef de deur gesloten.
 
Indertijd was overigens De Bruyns vader ook al zo terughoudend met informatie geweest, toen hij een [[Begrippenlijst#Concessie|concessie-aanvraag]] indiende voor stoomwerktuigen in zijn Amsterdamse [[begrippenlijst#Raffinaderij|raffinaderij]]! Hoewel de campagne al voorbij was en Paul van Vlissingen zelf de machines had geleverd, bleef de deur gesloten.
 
 
  
  
 
'''Actieve machinefabrikanten'''
 
'''Actieve machinefabrikanten'''
 
  
 
Enkele dagen later was de Voorbereidingscommissie samen met een Brusselse machinefabrikant onderweg door België. William van Goethem liet hun de ene fabriek na de andere zien, en verschafte ruime uitleg. Het waren grote en kleine bedrijven, oudere en recente. Het reisverslag wekt de indruk dat in technisch opzicht de fabrieken tamelijk divers waren, iets wat in Frankrijk ook voorkwam.[[Noten TIN19-1-H7#7-107|<sup>[107]</sup>]]
 
Enkele dagen later was de Voorbereidingscommissie samen met een Brusselse machinefabrikant onderweg door België. William van Goethem liet hun de ene fabriek na de andere zien, en verschafte ruime uitleg. Het waren grote en kleine bedrijven, oudere en recente. Het reisverslag wekt de indruk dat in technisch opzicht de fabrieken tamelijk divers waren, iets wat in Frankrijk ook voorkwam.[[Noten TIN19-1-H7#7-107|<sup>[107]</sup>]]
Regel 30: Regel 27:
 
Uiteindelijk bracht van Goethem een offerte uit die iets lager lag dan die van Van Vlissingen en kreeg de opdracht. Van Vlissingen en zijn associé Cail liepen deze order mis en het leek er intussen op, dat ook een volgende bestelling niet bij deze specialisten terecht zou komen.  
 
Uiteindelijk bracht van Goethem een offerte uit die iets lager lag dan die van Van Vlissingen en kreeg de opdracht. Van Vlissingen en zijn associé Cail liepen deze order mis en het leek er intussen op, dat ook een volgende bestelling niet bij deze specialisten terecht zou komen.  
  
Op een landgoed buiten Rijswijk was omstreeks 1860 een oud-employé van Van Vlissingen aan het experimenteren met bietsuikerfabricage. G.G. Couperus was van 1845 tot 1849 directeur geweest van een suikerfabriek op Java, die door Van Vlissingen en het Ministerie van Koloniën gezamenlijk werd beheerd.[[Noten TIN19-1-H7#7-108|<sup>[108]</sup>]] Hij wilde na kleinschalige proefnemingen
+
Op een landgoed buiten Rijswijk was omstreeks 1860 een oud-employé van Van Vlissingen aan het experimenteren met bietsuikerfabricage. G.G. Couperus was van 1845 tot 1849 directeur geweest van een suikerfabriek op Java, die door Van Vlissingen en het Ministerie van Koloniën gezamenlijk werd beheerd.[[Noten TIN19-1-H7#7-108|<sup>[108]</sup>]]  
 +
Hij wilde na kleinschalige proefnemingen
  
 
'' 'eene groote beetwortelsuikerfabriek doen bouwen naar het systeem der Maagdenburger fabryken.' ''[[Noten TIN19-1-H7#7-109|<sup>[109]</sup>]]  
 
'' 'eene groote beetwortelsuikerfabriek doen bouwen naar het systeem der Maagdenburger fabryken.' ''[[Noten TIN19-1-H7#7-109|<sup>[109]</sup>]]  
  
Ook hij bestelde zijn materiaal in 1862 bij Van Goethem.  [[Afbeelding:TIN19_blz245.jpg|thumb|right|400px|Een Franse bietsuikerfabriek omstreeks 1870]]
+
Ook hij bestelde zijn materiaal in 1862 bij Van Goethem.   
Dit alles was slecht nieuws voor Jean-François Cail in Parijs. Al in 1859 had hij zijn aandeelhouders moeten meedelen dat de opdrachten voor suikerfabrieksinstallaties schaarser werden, wat de concurrentie tussen constructeurs verhevigde. De lage prijs die de afnemers in die situatie wisten te bedingen, zette de winst onder druk.[[Noten TIN19-1-H7#7-110|<sup>[110]</sup>]] De marktpositie van Cail werd niet beter, zodat hij in 1862 een nieuwe strategie ontvouwde om de verkoop van zijn geperfectioneerde installaties voor suikerfabrieken te stimuleren. Het jaar daarop kon hij al succes melden:
+
[[Afbeelding:TIN19_blz245.jpg|thumb|right|400px|Een Franse bietsuikerfabriek omstreeks 1870]]
 +
Dit alles was slecht nieuws voor Jean-François Cail in Parijs. Al in 1859 had hij zijn aandeelhouders moeten meedelen dat de opdrachten voor suikerfabrieksinstallaties schaarser werden, wat de concurrentie tussen constructeurs verhevigde. De lage prijs die de afnemers in die situatie wisten te bedingen, zette de winst onder druk.[[Noten TIN19-1-H7#7-110|<sup>[110]</sup>]]  
 +
De marktpositie van Cail werd niet beter, zodat hij in 1862 een nieuwe strategie ontvouwde om de verkoop van zijn geperfectioneerde installaties voor suikerfabrieken te stimuleren. Het jaar daarop kon hij al succes melden:
  
 
'' 'Les associations de capitaux que la maison [J.F. Cail & Cie, met haar partners in Brussel in Amsterdam, MB] a provoqué, en s'y associant elle-même, ainsi que ses gérants, pour créer des usines modèles, ont obtenu une rémunération très satisfaisante.' ''  
 
'' 'Les associations de capitaux que la maison [J.F. Cail & Cie, met haar partners in Brussel in Amsterdam, MB] a provoqué, en s'y associant elle-même, ainsi que ses gérants, pour créer des usines modèles, ont obtenu une rémunération très satisfaisante.' ''  
Regel 43: Regel 43:
 
'' 'la regénération d'une grande partie de l'industrie sucrière, en y faisant affluer des capitaux qui jusqu'à là ne s'étaient pas tournés vers ce genre d'opérations.' ''[[Noten TIN19-1-H7#7-111|<sup>[111]</sup>]]
 
'' 'la regénération d'une grande partie de l'industrie sucrière, en y faisant affluer des capitaux qui jusqu'à là ne s'étaient pas tournés vers ce genre d'opérations.' ''[[Noten TIN19-1-H7#7-111|<sup>[111]</sup>]]
  
Het succes van deze strategie is in Nederland duidelijk te herkennen. Begin 1862 werd op drie plaatsen bietsuiker gemaakt: in Zevenbergen, Dordrecht en Rijswijk. In maart van dat jaar werd opgericht de nv Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek, die haar fabriek in Oudenbosch zes maanden later in gebruik nam. Gedurende de zomer van 1863 werden er fabrieken gebouwd in Halfweg, tussen Haarlem en Amsterdam, en in Bergen op Zoom.[[Noten TIN19-1-H7#7-112|<sup>[112]</sup>]] De volgende fabriek was er een in Roosendaal, die in 1865 haar eerste campagne draaide. Alle vier werden deze fabrieken door Cail, Halot, Van Vlissingen, Dudok van Heel ingericht. De financiële stimulans van Cail en de zijnen is zichtbaar in de lijsten van aandeelhouders.
+
Het succes van deze strategie is in Nederland duidelijk te herkennen. Begin 1862 werd op drie plaatsen bietsuiker gemaakt: in Zevenbergen, Dordrecht en Rijswijk. In maart van dat jaar werd opgericht de nv Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek, die haar fabriek in Oudenbosch zes maanden later in gebruik nam. Gedurende de zomer van 1863 werden er fabrieken gebouwd in Halfweg, tussen Haarlem en Amsterdam, en in Bergen op Zoom.[[Noten TIN19-1-H7#7-112|<sup>[112]</sup>]]  
 +
De volgende fabriek was er een in Roosendaal, die in 1865 haar eerste campagne draaide. Alle vier werden deze fabrieken door Cail, Halot, Van Vlissingen, Dudok van Heel ingericht. De financiële stimulans van Cail en de zijnen is zichtbaar in de lijsten van aandeelhouders.
  
 
1862: nv Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek, Oudenbosch:
 
1862: nv Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek, Oudenbosch:
Regel 64: Regel 65:
 
H.J. Binsfeld f 10.000
 
H.J. Binsfeld f 10.000
 
[[Afbeelding:Dinteloord_Gemalen_bieten.jpg|thumb|right|380px|Bietsuikerfabiek "Dinteloord" te Stampersgat: gemalen bieten.]]
 
[[Afbeelding:Dinteloord_Gemalen_bieten.jpg|thumb|right|380px|Bietsuikerfabiek "Dinteloord" te Stampersgat: gemalen bieten.]]
 +
 
1866: nv Neder-Betuwsche Beetwortelsuikerfabriek, Geldermalsen:
 
1866: nv Neder-Betuwsche Beetwortelsuikerfabriek, Geldermalsen:
 
(300 aandelen à f 1000)
 
(300 aandelen à f 1000)
Regel 76: Regel 78:
 
Onopvallend, maar niettemin belangrijk is de technicus H.J. Binsfeld in dit spel geweest. Hij was door Cail of Alexandre Halot als technisch onderdirecteur in 1858 bij De Bruyn aanbevolen om de productie op gang te helpen. In 1862 woonde hij even in Halfweg, mogelijk om de bouw van de fabriek voor te bereiden; vervolgens werd hij directeur bij Wittouck in Bergen op Zoom. Tot dan toe was hij nog nergens als aandeelhouder bij betrokken geweest, maar in 1864 nam hij voor f 10.000 deel in de firma De Ram & Co in Roosendaal. Van dat bedrijf zou hij vervolgens jarenlang de bedrijfsleider zijn.
 
Onopvallend, maar niettemin belangrijk is de technicus H.J. Binsfeld in dit spel geweest. Hij was door Cail of Alexandre Halot als technisch onderdirecteur in 1858 bij De Bruyn aanbevolen om de productie op gang te helpen. In 1862 woonde hij even in Halfweg, mogelijk om de bouw van de fabriek voor te bereiden; vervolgens werd hij directeur bij Wittouck in Bergen op Zoom. Tot dan toe was hij nog nergens als aandeelhouder bij betrokken geweest, maar in 1864 nam hij voor f 10.000 deel in de firma De Ram & Co in Roosendaal. Van dat bedrijf zou hij vervolgens jarenlang de bedrijfsleider zijn.
  
Er volgden nog andere fabrieken die bij Cail c.s. hun installatie bestelden, zonder dat de machinebouwers zelf daarin aandelen hoefden te nemen.[[Noten TIN19-1-H7#7-113|<sup>[113]</sup>]] Bovendien liet de Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek in 1866 een tweede complete fabriek in Oudenbosch bouwen. In 1867 slaagde echter een Belgische concurrent, François Dorzée, erin om orders uit Nederland te krijgen. Eind jaren '60 dongen Cail c.s., Dorzée en Van Goethem om de gunst van het nog toenemend aantal geldbezitters die hun kapitaal wel in een bietsuikerfabriek wilden beleggen. Dit enthousiasme duurde tot 1873, toen de suikerprijzen begonnen te dalen. Op dat moment stonden er 33 fabrieken, meer zouden het er niet worden.
+
Er volgden nog andere fabrieken die bij Cail c.s. hun installatie bestelden, zonder dat de machinebouwers zelf daarin aandelen hoefden te nemen.[[Noten TIN19-1-H7#7-113|<sup>[113]</sup>]]  
 +
Bovendien liet de Nederlandsche Beetwortelsuikerfabriek in 1866 een tweede complete fabriek in Oudenbosch bouwen. In 1867 slaagde echter een Belgische concurrent, François Dorzée, erin om orders uit Nederland te krijgen. Eind jaren '60 dongen Cail c.s., Dorzée en Van Goethem om de gunst van het nog toenemend aantal geldbezitters die hun kapitaal wel in een bietsuikerfabriek wilden beleggen. Dit enthousiasme duurde tot 1873, toen de suikerprijzen begonnen te dalen. Op dat moment stonden er 33 fabrieken, meer zouden het er niet worden.
  
De snelle groei van deze bedrijfstak heeft iets ongerijmds in zich. Hij is namelijk niet in verband te brengen met opvallende vraag- of aanbod-ontwikkelingen. Gedurende de jaren zestig werd de Nederlandse [[begrippenlijst#Ruwsuikermarkt|ruwsuikermarkt]] niet gekweld door schaarste. De ruwsuikerprijzen waren vanwege de toenemende wereldproduktie in die periode zelfs eerder dalend dan stijgend.[[Noten TIN19-1-H7#7-114|<sup>[114]</sup>]] Weliswaar liet de nhm de aanvoer van rietsuiker steeds meer vrij, maar die ruimte werd meteen opgevuld door Duitse bietsuiker. Vanwege het verschil in capaciteit tussen een raffinaderij en een ruwsuikerfabriek is het voor raffinadeurs nooit interessant geweest om zelf hun grondstoffen te maken: een grote raffinaderij had aan de productie van twintig fabrieken nog niet genoeg. De enige raffinadeurs die zich in de bietsuiker begaven, waren de De Bruyns. Zij begonnen in Zevenbergen echter pas nadat zij uit de Nederlandsche Suikerraffinaderij waren gestapt. De Nederlandse ruwsuikerproductie was bij lange na niet voldoende om de behoefte van de Amsterdamse en andere raffinaderijen te dekken. In 1873, toen alle 33 fabrieken werkten, werd er naar schatting 25.500 ton ruwe suiker gemaakt.[[Noten TIN19-1-H7#7-115|<sup>[115]</sup>]] Alleen al de Hollandsche Suikerraffinaderij verwerkte in 1870 zo'n 22.000 ton, de Amsterdamsche Stoom-Suikerraffinaderij 18.000 ton.[[Noten TIN19-1-H7#7-116|<sup>[116]</sup>]] De jaarlijkse verwerking van bedrijven als Beuker & Hulshoff, Spakler & Tetterode en de Nederlandsche Suikerraffinaderij (op het Bolwerk Osdorp) zal ook niet ver van de 20.000 ton hebben gelegen. Evenmin heeft de suikerhandel ooit initiatieven genomen om een suikerfabriek op te richten; hoogstens namen handelshuizen enkele aandelen. Doordat Nederland geen invoerrecht hief op buitenlandse suiker, hoefden raffinadeurs niet te zoeken naar grondstof en de handelaren vonden voldoende omzet in de verkoop van raffinades.
+
De snelle groei van deze bedrijfstak heeft iets ongerijmds in zich. Hij is namelijk niet in verband te brengen met opvallende vraag- of aanbod-ontwikkelingen. Gedurende de jaren zestig werd de Nederlandse [[begrippenlijst#Ruwsuikermarkt|ruwsuikermarkt]] niet gekweld door schaarste. De ruwsuikerprijzen waren vanwege de toenemende wereldproduktie in die periode zelfs eerder dalend dan stijgend.[[Noten TIN19-1-H7#7-114|<sup>[114]</sup>]]  
  
Gebrek aan belangstelling was er ook van landbouwzijde. Slechts één fabriek, de nv Gastelsche Beetwortelsuikerfabriek, had een handvol landbouwers onder haar aandeelhouders. De stuwende kracht achter de meeste fabrieken _ behalve de vier bovenstaande _ kwam van volkomen buitenstaanders, plaatselijke notabelen, familie en kennissen van degenen die reeds een jaar eerder met een suikerfabriek waren begonnen.[[Noten TIN19-1-H7#7-117|<sup>[117]</sup>]] Zij investeerden gezamenlijk ongeveer fl. 6 miljoen in deze nieuwe bedrijfstak. Niemand van hen had ervaring op de internationale suikermarkt, met bietenteelt of suikerfabricage.   [[Afbeelding:Laden_ketels_snijsel_suikerbieten.jpg|thumb|left|410px|Het laden van grote ketels met het snijsel van de suikerbieten]]
+
Weliswaar liet de nhm de aanvoer van rietsuiker steeds meer vrij, maar die ruimte werd meteen opgevuld door Duitse bietsuiker. Vanwege het verschil in capaciteit tussen een raffinaderij en een ruwsuikerfabriek is het voor raffinadeurs nooit interessant geweest om zelf hun grondstoffen te maken: een grote raffinaderij had aan de productie van twintig fabrieken nog niet genoeg. De enige raffinadeurs die zich in de bietsuiker begaven, waren de De Bruyns. Zij begonnen in Zevenbergen echter pas nadat zij uit de Nederlandsche Suikerraffinaderij waren gestapt.  
  
De bietsuikerindustrie is vooral te beschouwen als een <creatie> van de machine-industrie. Zeker viel er geld te verdienen met suikerfabricage, maar enkele nabije voorbeelden van fabrieken die wegens onoverkomelijke technische problemen en onervarenheid van de directie tot débacles werden, zouden genoeg zijn geweest om het enthousiasme van andere kapitaalbezitters te laten bekoelen. Het ging niet alle ondernemingen meteen voor de wind, maar dat werd afgedaan als kleine aanloopproblemen, die weinig om het lijf hadden. Juist omdat zij hun klanten in dat opzicht moesten geruststellen, voorzagen de machinefabrikanten in het tekort aan ervaring en geschoold of ervaren personeel onder Nederlanders. Samen met elke fabrieksinstallatie verschenen enkele Franse, Belgische en soms Duitse vaklieden om plaatselijke arbeiders en aanstaande directeuren op te leiden. Verder waren sommige suikerfabrieken bereid om arbeiders van nieuwe fabrieken tegen betaling met de installatie vertrouwd te maken.[[Noten TIN19-1-H7#7-118|<sup>[118]</sup>]]
+
De Nederlandse ruwsuikerproductie was bij lange na niet voldoende om de behoefte van de Amsterdamse en andere raffinaderijen te dekken. In 1873, toen alle 33 fabrieken werkten, werd er naar schatting 25.500 ton ruwe suiker gemaakt.[[Noten TIN19-1-H7#7-115|<sup>[115]</sup>]]
 +
Alleen al de Hollandsche Suikerraffinaderij verwerkte in 1870 zo'n 22.000 ton, de Amsterdamsche Stoom-Suikerraffinaderij 18.000 ton.[[Noten TIN19-1-H7#7-116|<sup>[116]</sup>]]  
 +
De jaarlijkse verwerking van bedrijven als Beuker & Hulshoff, Spakler & Tetterode en de Nederlandsche Suikerraffinaderij (op het [[Begrippenlijst#bolwerk|Bolwerk]] Osdorp) zal ook niet ver van de 20.000 ton hebben gelegen.
  
Van de 33 fabrieken hadden er 30 een verwerkingscapaciteit van naar schatting 60 ton bieten per etmaal. Daarin verschilde de Nederlandse bietsuikerindustrie van haar Franse en Belgische tegenhangers, waar een grote spreiding voorkwam in capaciteit en type installatie. Ook hier is de invloed te zien van de machinefabrikanten. Zij, en met name Cail, hadden zeer duidelijk omschreven ideeën omtrent een goed fabrieksplan, een 'sucrerie perfectionnée'.  
+
Evenmin heeft de suikerhandel ooit initiatieven genomen om een suikerfabriek op te richten; hoogstens namen handelshuizen enkele aandelen. Doordat Nederland geen invoerrecht hief op buitenlandse suiker, hoefden raffinadeurs niet te zoeken naar grondstof en de handelaren vonden voldoende omzet in de verkoop van raffinades.
  
 +
Gebrek aan belangstelling was er ook van landbouwzijde. Slechts één fabriek, de nv Gastelsche Beetwortelsuikerfabriek, had een handvol landbouwers onder haar aandeelhouders. De stuwende kracht achter de meeste fabrieken _ behalve de vier bovenstaande _ kwam van volkomen buitenstaanders, plaatselijke notabelen, familie en kennissen van degenen die reeds een jaar eerder met een suikerfabriek waren begonnen.[[Noten TIN19-1-H7#7-117|<sup>[117]</sup>]]
 +
Zij investeerden gezamenlijk ongeveer fl. 6 miljoen in deze nieuwe bedrijfstak. Niemand van hen had ervaring op de internationale suikermarkt, met bietenteelt of suikerfabricage.  [[Afbeelding:Laden_ketels_snijsel_suikerbieten.jpg|thumb|left|410px|Het laden van grote ketels met het snijsel van de suikerbieten]]
  
 +
De bietsuikerindustrie is vooral te beschouwen als een <creatie> van de machine-industrie. Zeker viel er geld te verdienen met suikerfabricage, maar enkele nabije voorbeelden van fabrieken die wegens onoverkomelijke technische problemen en onervarenheid van de directie tot débacles werden, zouden genoeg zijn geweest om het enthousiasme van andere kapitaalbezitters te laten bekoelen.
  
 +
Het ging niet alle ondernemingen meteen voor de wind, maar dat werd afgedaan als kleine aanloopproblemen, die weinig om het lijf hadden. Juist omdat zij hun klanten in dat opzicht moesten geruststellen, voorzagen de machinefabrikanten in het tekort aan ervaring en geschoold of ervaren personeel onder Nederlanders. Samen met elke fabrieksinstallatie verschenen enkele Franse, Belgische en soms Duitse vaklieden om plaatselijke arbeiders en aanstaande directeuren op te leiden. Verder waren sommige suikerfabrieken bereid om arbeiders van nieuwe fabrieken tegen betaling met de installatie vertrouwd te maken.[[Noten TIN19-1-H7#7-118|<sup>[118]</sup>]]
  
'''Ondernemingsvorm'''
+
Van de 33 fabrieken hadden er 30 een verwerkingscapaciteit van naar schatting 60 ton bieten per etmaal. Daarin verschilde de Nederlandse bietsuikerindustrie van haar Franse en Belgische tegenhangers, waar een grote spreiding voorkwam in capaciteit en type installatie. Ook hier is de invloed te zien van de machinefabrikanten. Zij, en met name Cail, hadden zeer duidelijk omschreven ideeën omtrent een goed fabrieksplan, een 'sucrerie perfectionnée'.
  
  
De levering van dergelijke grote installaties had ook haar weerslag op de ondernemingsvorm. De dertig grote fabrieken werden allen beheerd door [[begrippenlijst#Naamloze|naamloze]] of [[begrippenlijst#Commanditaire vennoot|commanditaire]] vennootschappen met een [[begrippenlijst#Aandelenkapitaal|aandelenkapitaal]] van fl. 200.000 tot fl. 360.000. Dat was nodig om de investering te kunnen doen voor de machines en een gebouw, die samen al gauw tussen de fl. 110.000 en 165.000 kostten. Dan moest er nog geld overblijven als [[begrippenlijst#Werkkapitaal|werkkapitaal]] voor de aankoop van bieten, steenkool en andere hulpstoffen, en voor lonen.
 
  
Hoe dwingend de bedrijfsgrootte door de machinebouwers werd voorgeschreven, ondervond de Groningse industrieel W.A. Scholten al in 1859. Naar aanleiding van de gunstige berichten uit Zevenbergen, had hij bij een fabrikant in Brussel - het moet Halot of Van Goethem zijn geweest - om inlichtingen gevraagd. Die raadde hem zeer sterk aan om meteen in het groot te beginnen. Scholten zag daar blijkbaar de redelijkheid van in en probeerde voldoende kapitaal voor een vennootschap bijeen te krijgen. Dat lukte echter niet, zodat hij zijn plan liet varen.[[Noten TIN19-1-H7#7-119|<sup>[119]</sup>]] In 1872 deed hij nogmaals een poging, maar toen uit proeven bleek dat hij geen bieten kon laten telen met een hoog suikergehalte, verdween zijn belangstelling voorgoed.[[Noten TIN19-1-H7#7-120|<sup>[120]</sup>]] Het zou nog tot 1893 duren voordat er in de Noordelijke provincie een suikerfabriek werd opgericht.
+
'''Ondernemingsvorm'''
  
 +
De levering van dergelijke grote installaties had ook haar weerslag op de ondernemingsvorm. De dertig grote fabrieken werden allen beheerd door [[begrippenlijst#Naamloze|naamloze]] of [[begrippenlijst#Commanditaire vennoot|commanditaire]] vennootschappen met een [[begrippenlijst#Aandelenkapitaal|aandelenkapitaal]] van fl. 200.000 tot fl. 360.000. Dat was nodig om de investering te kunnen doen voor de machines en een gebouw, die samen al gauw tussen de fl. 110.000 en 165.000 kostten. Dan moest er nog geld overblijven als [[begrippenlijst#Werkkapitaal|werkkapitaal]] voor de aankoop van bieten, steenkool en andere hulpstoffen, en voor lonen.
  
 +
Hoe dwingend de bedrijfsgrootte door de machinebouwers werd voorgeschreven, ondervond de Groningse industrieel W.A. Scholten al in 1859. Naar aanleiding van de gunstige berichten uit Zevenbergen, had hij bij een fabrikant in Brussel - het moet Halot of Van Goethem zijn geweest - om inlichtingen gevraagd. Die raadde hem zeer sterk aan om meteen in het groot te beginnen. Scholten zag daar blijkbaar de redelijkheid van in en probeerde voldoende kapitaal voor een vennootschap bijeen te krijgen. Dat lukte echter niet, zodat hij zijn plan liet varen.[[Noten TIN19-1-H7#7-119|<sup>[119]</sup>]]
 +
In 1872 deed hij nogmaals een poging, maar toen uit proeven bleek dat hij geen bieten kon laten telen met een hoog suikergehalte, verdween zijn belangstelling voorgoed.[[Noten TIN19-1-H7#7-120|<sup>[120]</sup>]]
 +
Het zou nog tot 1893 duren voordat er in de Noordelijke provincie een suikerfabriek werd opgericht.
  
  
 
'''Kostenverlaging en accijnzen'''
 
'''Kostenverlaging en accijnzen'''
 
  
 
In de optimalisering van hun productie werden de fabrikanten tot het einde van de eeuw van twee kanten gestimuleerd. Sinds 1873 daalden de prijzen op de ruwsuikermarkt als gevolg van een wereldwijd toenemend aanbod van riet- en bietsuiker. Dat zette de productiekosten sterk onder druk, zodat de fabrikanten er alles aan gelegen was om efficiënter te gaan werken. In 1883 begon een jarenlange [[begrippenlijst#<Suikercrisis>|'Suikercrisis']], die zich ruim tien jaar later herhaalde. Veel financiële ruimte voor grote investeringen was er niet en men bepaalde zich tot kleine, goedkope aanpassingen die niettemin het gewenste effect van kostenverlaging sorteerden.[[Noten TIN19-1-H7#7-121|<sup>[121]</sup>]]  
 
In de optimalisering van hun productie werden de fabrikanten tot het einde van de eeuw van twee kanten gestimuleerd. Sinds 1873 daalden de prijzen op de ruwsuikermarkt als gevolg van een wereldwijd toenemend aanbod van riet- en bietsuiker. Dat zette de productiekosten sterk onder druk, zodat de fabrikanten er alles aan gelegen was om efficiënter te gaan werken. In 1883 begon een jarenlange [[begrippenlijst#<Suikercrisis>|'Suikercrisis']], die zich ruim tien jaar later herhaalde. Veel financiële ruimte voor grote investeringen was er niet en men bepaalde zich tot kleine, goedkope aanpassingen die niettemin het gewenste effect van kostenverlaging sorteerden.[[Noten TIN19-1-H7#7-121|<sup>[121]</sup>]]  
  
In de slechte tijden van de suikercrises is de [[begrippenlijst#Accijnswet|accijnswet]] met de geboden mogelijkheid van [[begrippenlijst#Overponden-produktie|overponden-produktie]], waarschijnlijk voor een aantal fabrieken de redding geweest. Deze erkende tekortkoming in de accijnswet werd in de loop der jaren door beide partijen, industrie en staat, informeel beschouwd als een kleine premie voor fabrikanten die hun best deden om hun productie te verbeteren.
+
In de slechte tijden van de suikercrises is de [[begrippenlijst#Accijnswet|accijnswet]] met de geboden mogelijkheid van [[begrippenlijst#Overponden-produktie|overponden-produktie]], waarschijnlijk voor een aantal fabrieken de redding geweest. Deze erkende tekortkoming in de [[Suikeraccijn|'''accijnswet''']] werd in de loop der jaren door beide partijen, industrie en staat, informeel beschouwd als een kleine premie voor fabrikanten die hun best deden om hun productie te verbeteren.

Versie op 6 apr 2008 19:26