Engeland als voorloper bij de temperatuurregeling

Van Techniek in Nederland

Ga naar: navigatie, zoek
Regel 7: Regel 7:
 
In dezelfde periode ging men er in Zuid-Duitsland meer en meer toe over om natuurijs te gebruiken bij het brouwen zelf. Dit gebeurde op ongeveer de zelfde manier als in Engeland, namelijk door ijskoud water via een koperen buizenstelsel door de brouw- en gistkuipen en het koelschip te laten circuleren. Ook lieten brouwers wel met ijs gevulde, afgesloten platte bakken van blik in de kuipen drijven.[[Noten TIN19-1-H6#6-78|<sup>[78]</sup>]]  
 
In dezelfde periode ging men er in Zuid-Duitsland meer en meer toe over om natuurijs te gebruiken bij het brouwen zelf. Dit gebeurde op ongeveer de zelfde manier als in Engeland, namelijk door ijskoud water via een koperen buizenstelsel door de brouw- en gistkuipen en het koelschip te laten circuleren. Ook lieten brouwers wel met ijs gevulde, afgesloten platte bakken van blik in de kuipen drijven.[[Noten TIN19-1-H6#6-78|<sup>[78]</sup>]]  
 
De nadelen van deze wijze van werken waren evident. Van een nauwkeurige temperatuurregeling was geen sprake, de kansen op verontreinigingen tijdens het brouwen, bijvoorbeeld wanneer een van de bakken met ijs kantelde of lek raakte, waren groot. Het belangrijkste bezwaar was echter dat de toepassing van natuurijs een kostbare affaire was. Grote ondergistend brouwende bedrijven in Beieren hadden treinladingen vol ijs nodig, dat soms over vrij grote afstanden moest worden aangevoerd. Voor deze bedrijven was ijs in de jaren vijftig, zestig en zeventig de belangrijkste kostenpost. In Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, maar vooral in Noorwegen, Canada en de Verenigde Staten bestond in die periode in de wintermaanden een complete en arbeidsintensieve natuurijsindustrie die voor een belangrijk deel voor de biernijverheid werkte.[[Noten TIN19-1-H6#6-79|<sup>[79]</sup>]]   
 
De nadelen van deze wijze van werken waren evident. Van een nauwkeurige temperatuurregeling was geen sprake, de kansen op verontreinigingen tijdens het brouwen, bijvoorbeeld wanneer een van de bakken met ijs kantelde of lek raakte, waren groot. Het belangrijkste bezwaar was echter dat de toepassing van natuurijs een kostbare affaire was. Grote ondergistend brouwende bedrijven in Beieren hadden treinladingen vol ijs nodig, dat soms over vrij grote afstanden moest worden aangevoerd. Voor deze bedrijven was ijs in de jaren vijftig, zestig en zeventig de belangrijkste kostenpost. In Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk, maar vooral in Noorwegen, Canada en de Verenigde Staten bestond in die periode in de wintermaanden een complete en arbeidsintensieve natuurijsindustrie die voor een belangrijk deel voor de biernijverheid werkte.[[Noten TIN19-1-H6#6-79|<sup>[79]</sup>]]   
In de loop van de jaren vijftig kwamen de eerste koelmachines op de markt, die waren ontwikkeld door de Amerikaan Gorrie en de Duitser Windhausen. Deze machines werkten met samengeperste lucht; zij gebruikten echter veel energie en waren onpraktisch groot. De Fransman Carré ontwierp rond 1860 machines die ijs produceerden via de verdamping van de vloeistoffen [[begrippenlijst#Methylether|(methyl)ether]] en [[begrippenlijst#Ammoniak|ammoniak]]. De machines van Carré werkten volgens het absorptieprincipe, en verbeterde versies werden vanaf 1859 op bescheiden schaal in brouwerijen toegepast. Ze waren echter nog weinig betrouwbaar en men zette ze vooral in bij een tijdelijk gebrek aan natuurijs.
+
In de loop van de jaren vijftig kwamen de eerste koelmachines op de markt, die waren ontwikkeld door de Amerikaan Gorrie en de Duitser Windhausen. Deze machines werkten met samengeperste lucht; zij gebruikten echter veel energie en waren onpraktisch groot. De Fransman Carré ontwierp rond 1860 machines die ijs produceerden via de verdamping van de vloeistoffen [[begrippenlijst#Methylether|(methyl)ether]] en [[begrippenlijst#Amoniak|amoniak]]. De machines van Carré werkten volgens het absorptieprincipe, en verbeterde versies werden vanaf 1859 op bescheiden schaal in brouwerijen toegepast. Ze waren echter nog weinig betrouwbaar en men zette ze vooral in bij een tijdelijk gebrek aan natuurijs.
 
In 1867 en 1871 publiceerde Tellier, eveneens een Fransman, twee boeken over de toepassing van ammoniak bij de ijsbereiding en koeling van onder andere brouwerijkelders. Vooral gebrek aan belangstelling bij de Franse brouwers stond echter realisatie van zijn ideeën in de weg. De situatie was anders in Duitsland, waar in het begin van de jaren zeventig dr. Carl Linde, een hoogleraar in de theoretische werktuigbouwkunde aan de Münchener [[begrippenlijst#Polytechnisch|Polytechnische]] School, in twee artikelen een aantal verbeteringen in de koeltechniek voorstelde.[[Noten TIN19-1-H6#6-80|<sup>[80]</sup>]]   
 
In 1867 en 1871 publiceerde Tellier, eveneens een Fransman, twee boeken over de toepassing van ammoniak bij de ijsbereiding en koeling van onder andere brouwerijkelders. Vooral gebrek aan belangstelling bij de Franse brouwers stond echter realisatie van zijn ideeën in de weg. De situatie was anders in Duitsland, waar in het begin van de jaren zeventig dr. Carl Linde, een hoogleraar in de theoretische werktuigbouwkunde aan de Münchener [[begrippenlijst#Polytechnisch|Polytechnische]] School, in twee artikelen een aantal verbeteringen in de koeltechniek voorstelde.[[Noten TIN19-1-H6#6-80|<sup>[80]</sup>]]   
 
De artikelen trokken de aandacht van de Münchener brouwer Sedlmayer en zijn Weense collega Deglmayer van de Dreherbrouwerij. Zij stelden Linde voor om zich op hun kosten met het ontwerpen van koelmachines voor de brouwerijwereld te gaan bezig houden. De hoogleraar accepteerde dit voorstel en zette op een internationaal brouwerijcongres tijdens de Wereldtentoonstelling van 1873 in Wenen zijn opvattingen over de voordelen van de machinale koeling boven het gebruik van natuurijs uiteen. Naar aanleiding van zijn lezing namen ook enige andere vooraanstaande brouwers, zoals Jacob C. Jacobsen van de Carlsbergbrouwerij uit Kopenhagen en Feltmann van Heineken, contact met Linde op.
 
De artikelen trokken de aandacht van de Münchener brouwer Sedlmayer en zijn Weense collega Deglmayer van de Dreherbrouwerij. Zij stelden Linde voor om zich op hun kosten met het ontwerpen van koelmachines voor de brouwerijwereld te gaan bezig houden. De hoogleraar accepteerde dit voorstel en zette op een internationaal brouwerijcongres tijdens de Wereldtentoonstelling van 1873 in Wenen zijn opvattingen over de voordelen van de machinale koeling boven het gebruik van natuurijs uiteen. Naar aanleiding van zijn lezing namen ook enige andere vooraanstaande brouwers, zoals Jacob C. Jacobsen van de Carlsbergbrouwerij uit Kopenhagen en Feltmann van Heineken, contact met Linde op.

Versie op 11 okt 2007 17:15